Opgraven s.o. ten behoeve van crematie

Rubriek: Begraven en regelgevingOnderwerp: i. Opgraven / herbegraven

VRAAG

Zijn er zaken die de beheerder van een begraafplaats moeten weten c.q. rekening mee moet houden wanneer een overleden (stoffelijke resten) op verzoek van de familie wordt opgegraven om te worden gecremeerd? En dan specifiek de regels die aangeven hoe één en ander aangeboden dient te worden aan het crematorium.

ANTWOORD

Opgravingen en een herbestemming van stoffelijke resten is een onderwerp waar regelmatig vragen over gesteld worden.   Op grond van artikel 29 , lid 1 en lid 3 Wlb moet een vergunning verleend worden voor de opgraving en aansluitend de crematie, van stoffelijke resten. De vergunningverlening is een bevoegdheid van de burgemeester van de gemeente waarin het graf gelegen is. De burgemeester kan in de vergunning voorwaarden opnemen en precies díe voorwaarden zijn van belang voor de beheerder van de begraafplaats.

Een gemeentelijke begraafplaats heeft een voordeel ten opzichte van een bijzondere begraafplaats, want de eigen gemeentelijke organisatie moet de vergunning voorbereiden. als beheerder van een gemeentelijke begraafplaats heeft u dus invloed op de voorwaarden welke in de vergunning opgenomen worden. Een beheerder van een bijzondere begraafplaats heeft dit niet.

Wanneer de aanvrager zelf een kist wil aanleveren voor de berging van de stoffelijke resten is dat op zich is het geen enkele probleem. U dient in de vergunning wel eisen te stellen aan de kist en dan met name aan de afmetingen van de kist. U moet voorkomen dat er een (te) kleine kist aangeleverd wordt en tijdens de opgraving blijkt dat er niet alleen skeletdelen aangetroffen worden, maar een (deels) onverteerd lichaam dat niet in een klein kistje past. Advies is als voorwaarde te stellen dat een aangeleverde kist een minimale afmeting moet hebben van 180 centimeter lengte. Deze voorwaarde kan opgenomen worden in de vergunning tot opgraving en crematie.

Ten aanzien van het vervoer van de stoffelijke resten is er ook vaak onduidelijkheid. We willen voorkomen dat stoffelijke resten mogelijk niet volledig van de begraafplaats direct naar het crematorium gaan. De oplossing hiervoor ligt ook in de voorwaarden van de vergunning.

De vergunning tot opgraving en crematie van stoffelijke resten wordt verleend op grond van artikel 29, lid 1 en lid 3 van de Wlb.  Lid 2 van de Wlb geeft aan dat de burgemeester de nodige voorschriften aan vervoer en bestemming van het lijk (de stoffelijke resten) verbindt. Er staat niet: kan verbinden, er staat letterlijk: verbindt.

De LOB adviseert op grond van artikel 29, lid 2 als voorwaarde in de vergunning op te nemen dat het vervoer van de stoffelijke resten uitgevoerd moet worden door een hiertoe gespecialiseerd bedrijf zoals een rouwvervoerder of uitvaartonderneming. In de vergunning is vanzelfsprekend de bezwaarmogelijkheid op grond van de Awb vermeld. De aanvrager kan dan bezwaar maken tegen deze voorwaarde, maar daar hoeft u niet bang voor te zijn. Als motivatie voor deze voorwaarde heeft u de volgende argumenten:

  • Mogelijk worden er meer stoffelijke resten aangetroffen en u wilt niet dat nabestaanden zelf het vervoer doen en mogelijk in de kist kijken.
  • U wilt de zekerheid hebben dat álle stoffelijke resten bij het crematorium aankomen en niet dat nabestaanden mogelijk ter nagedachtenis een botje achterhouden.

Ten aanzien van het cremeren adviseert de LOB u als voorwaarde in de vergunning op te nemen dat de begraafplaatsbeheerder, voordat de opgraving uitgevoerd wordt, van het crematorium de verklaring krijgt wanneer de crematie uitgevoerd wordt. Dit vraagt onderling tussen de aanvrager, het crematorium, de vervoerder en de beheerder van de begraafplaats afstemming, maar dat hoeft in de praktijk geen probleem te zijn. Een crematorium kan ook een crematie voor over (bij wijze van spreken) twee weken plannen. Iedereen heeft dan voldoende gelegenheid om de opgraving en vervoer te regelen. Een kwestie van afspraken maken.

Een aandachtpunt bij een verzoek tot opgraving en aansluitend de crematie van de stoffelijke resten is de periode hoelang de overledene begraven geweest is. Indien dit korter dan één jaar is, mag de crematie slechts plaatsvinden met schriftelijk verlof van de Officier van Justitie. Wanneer de begraving langer dan een jaar geleden geweest is, is deze voorwaarde niet meer van toepassing. Zie artikel 29, lid 4 Wlb.

Het traject van de vergunningverlening en de voorwaarden in die vergunning tot opgraving  vormen het instrument om te zorgen dat de opgraving en het vervoer van de stoffelijke resten goed verloopt en geven de beheerder handvaten om de werkzaamheden (correct) uit te kunnen voeren.

IW mrt22
4 april 2022