Wisseling van de wacht
© Anja KrabbenVeel LOB-leden hebben al kennis met haar gemaakt, via de mail of telefoon of persoonlijk tijdens één van de twee laatste ledenvergaderingen: Pauline Harmsen, de nieuwe LOB-consulent. Ze neemt het werk over van Wim Zaalberg. Hoogste tijd om de oude en de nieuwe consulent samen uitgebreid aan het woord te laten.
Sinds 1 mei is Wim Zaalberg officieel LOB-consulent-af. Meer dan dertig jaar was Zaalberg in diverse functies werkzaam bij twee grote gemeentelijke plantsoendiensten en heeft hij aldus veel kennis en ervaring opgedaan met begraafplaatsen. Eind 1998 trad hij officieel aan als consulent van de LOB, op hetzelfde moment dat deze een doortastende doorstart maakte van stichting tot vereniging. En het ging snel: de vereniging groeide van 250 leden eind 1997 naar ruim 600 leden nu, en werd allengs professioneler. Hetzelfde gold voor veel leden. Zaalberg heeft het allemaal meegemaakt. “Er is veel veranderd. Veel leden beseffen steeds meer dat het aanbieden van grafruimte een product is dat begeleid moet gaan van een hoogwaardige kwaliteit en dienstverlening. De begraafplaats is een bedrijf dat tegen een marktconforme prijs een product aanbiedt binnen een kostendekkende exploitatie. De tijd dat men met de armen over elkaar kon gaan zitten en dacht “mijn toekomstige klanten gaan toch dood en komen vanzelf wel” is voorgoed voorbij. Voor mijn gevoel heeft de LOB de laatste jaren in belangrijke mate aan deze omslag bijgedragen.”
Kantoor aan huis
In het begin van zijn consulentschap was Zaalberg nog in dienst van de gemeente Dordrecht en werkte hij officieel twee uur per week voor de LOB. “In de praktijk waren dat eerder twee dagen, waarbij dan ook nog eens de nodige uurtjes bijkwamen in eigen tijd.” In voorjaar 2000 ging Zaalberg met de VUT en vanaf die tijd werkte hij twee hele dagen per week als LOB-consulent.
Maar ook dat bleef niet bij twee dagen. En dat was een belangrijke reden om een punt te zetten achter zijn loopbaan als LOB-bedrijfsconsulent. “Ja, het werd wat veel. LOB-leden, buitenstaanders, zakelijke relaties, regionale en landelijke pers bellen of mailen gewoon vijf dagen per week. Niet zelden verwachtte men een echt kantoor met een telefoniste en een secretaresse. Men besefte niet dat ik kantoor aan huis had en dat mijn vrouw de LOB-telefoon aannam als ik niet thuis was. Mijn vrouw moest mij steeds vaker achter mijn computer vandaan sleuren omdat er, volgens haar, veel leukere dingen te doen waren.”
Maar los daarvan houdt hij ook niet van “plakkers”. “Bij de verschillende gemeenten waar ik heb gewerkt kwam ik nogal eens mensen tegen in besturen van verenigingen en organisaties, waarvan ik en ook anderen dachten: “Het wordt tijd dat die ouwe zak eens opstapt.” Dat zal mij niet overkomen. Het is tijd dat een jongere garde met andere en ongetwijfeld frissere ideeën mijn taak overneemt.”
Ambitieus en bevlogen
Die jongere garde is Pauline Harmsen, de laatste zes jaar werkzaam bij de Amsterdamse De Nieuwe Ooster als controller en beleidsmedewerker. Is Zaalberg een echte praktijkman, Harmsen zou haar eigen loopbaan tot nu toe als die van “een informatie- of kennismakelaar” willen omschrijven. Ze heeft een indrukwekkend cv, studeerde cum laude af in de politicologie, had daarvoor al Nederlands gestudeerd, was beleidsmedewerker bij de Technische Universiteit Delft en publiciteitsmedewerker bij de Universiteit van Amsterdam, zat in diverse redacties – ze wil dan ook graag regelmatig bijdragen leveren aan De Begraafplaats – en deed ook nog de STIVU-opleiding tot uitvaartondernemer.
Harmsen: “Waar ik goed in ben is het verzamelen en analyseren van bestaande kennis en informatie en daar weer iets nieuws uit maken in een vorm die past bij de betreffende situatie. Ik vind het leuk om daarbij steeds te switchen naar verschillende kennisgebieden en gebruiksniveaus. Ik maak voor de wethouder bijvoorbeeld een bestuursbesluit met allemaal juridische termen erin, voor de raad een financieel stuk zodat ze weten waar het geld blijft, voor collega”s een administratieve werkprocedure en voor klanten een folder over grafrechten.”
Ze noemt zichzelf “interdisciplinair”. “En dat komt in de begraafkunde reuze goed van pas, omdat je daarvoor vele kanten moet hebben. Je moet zowel psychologisch als bedrijfskundig inzicht hebben; zowel technisch als sociaal kunnen zijn; ethisch en moreel besef hebben maar tegelijkertijd aards denken; gevoel voor de cultuurhistorie combineren met vernieuwing en veranderingen.”
Gelukkig gaat dat alles gepaard met bevlogenheid. “Ik moet wel enige passie voelen voor het onderwerp of/en voor de mensen en de omstandigheden waarmee ik te maken heb. Vanaf de eerste dag dat ik op De Nieuwe Ooster aan de slag ging heb ik geen moment getwijfeld aan de zin van mijn werk. Omdat dit werk met de essentie van het bestaan te maken heeft, niet afhankelijk is van de waan van de dag. Een hele verademing. Wat daarbij opvalt, is dat er in dit vak heel veel mensen rondlopen die enorm betrokken zijn bij wat ze doen. Dat werkt stimulerend.”
Zes jaar is misschien een relatief korte tijd om werkzaam te zijn in de begraafplaatswereld, maar lang genoeg om inmiddels iets te weten van het beheer en de exploitatie van een begraafplaats. “Maar ik heb niet stilgezeten. Al zal ik natuurlijk tot in het hiernamaals een bepaalde achterstand op Wim houden. Wim heeft namelijk iets wat ik helaas niet heb, en wat je sowieso steeds minder tegenkomt, en dat is heel erg veel technische praktijkkennis uit het groenbeheer. Hij kan zo oplepelen in welke grondmelange met welke verhoudingen van welke zand- en kleisoorten je de beste begraaf- en lijkverteringsresultaten boekt. Maar dit hoeft geen probleem te zijn. Kennis die ik niet heb zoek ik op. Ik weet meestal goed waar ik wezen moet. Wim is dus gewaarschuwd, hij is nog lang niet van me af.”
Maar het kan ook verfrissend werken, een relatieve nieuwkomer, meent Harmsen. “Veranderde tijden en omstandigheden vragen om andere soorten van kennis en informatie en om andere beleidskeuzes. En dat geldt ook voor begraafplaatsen. De vragen die de LOB nu binnen krijgt gaan steeds vaker over de bedrijfsvoering, de exploitatie, de regelgeving, de verhouding tussen de publieke en private sector en welke samenwerkingsverbanden er mogelijk zijn. En in dat opzicht heb ik een achtergrond die daar perfect bij past.”
Randstadbril
Terugkijkend vond Zaalberg adviseren het leukste onderdeel van zijn werk. “Vooral als je dan na afloop van een telefoongesprek te horen kreeg: “Het is maar goed dat ik u heb opgebeld, het is me in een paar minuten volledig duidelijk geworden”.” De afgelopen jaren heeft hij ook veel begraafplaatsen bezocht om ter plekke “de situatie in ogenschouw te nemen” en beheerders en besturen van advies te dienen. “Ik ben er bepaald geen voorstander van om uitgebreid advieswerk op papier aan te leveren, omdat ik uit de praktijk weet dat dergelijke rapporten maar al te vaak in een bureaulade verdwijnen. Ik geef er daarom de voorkeur aan mensen persoonlijk te spreken, hen de richting te wijzen, kopietjes toe te sturen van bepaalde stukken en op pad te helpen bij het zelf opstellen van de een of andere beleidsnotitie.”
En vooruitblikkend, wat zijn de plannen van de nieuwe consulent? “Om te beginnen wil ik samen met het bestuur een bedrijfsplan maken, waarin het beleid en de speerpunten daarin voor de komende jaren uiteen worden gezet. De leden van goede informatie voorzien op eerdergenoemde belangrijke terreinen, exploitatie, beheer en regelgeving, speelt daarin een belangrijke rol. Ik denk dat er veel meer aan collectieve kennisverwerving en -opbouw gedaan kan worden. We moeten toewerken naar een soort gezamenlijke professionalisering.”
“Aan ons gezicht naar buiten toe kan ook nog veel gebeuren,” vervolgt ze. “Bij belangenbehartiging gaat het immers ook om de erkenning van de begraafkunde als een vak en van de beheerders als mensen met een specifieke maatschappelijke taak en verantwoordelijkheid. Daar hebben velen, zelfs als ze gelieerd zijn aan begraafplaatsen, als bestuurder bijvoorbeeld, nog maar weinig benul van. Die laten een begraafplaats als parkeervak aanleggen en denken dan dat ze met de aanstelling van een parkeerwachter als beheerder kunnen volstaan.”
Zaalberg heeft gemerkt hoe de belangstelling van de buitenwereld, van publiek én pers, voor begraafplaatsen, begraven en de dood in het algemeen behoorlijk is toegenomen de laatste jaren. “En die blijft groeien. De pers weet de LOB steeds beter te vinden als echte informatiebron als het gaat om nieuwe ontwikkelingen zoals thanatopraxie en vriesdrogen of als er iets belangrijks speelt zoals de lijkhoezenproblematiek. Maar daarnaast lees ik helaas nog al te vaak, vooral in de kleinere regionale kranten en de huis-aan-huisbladen, berichten die niet goed zijn onderbouwd en waarbij de auteur uit is op een zekere sensatie.”
Misschien zou de LOB wat meer aan p.r. moeten doen? “Feitelijk zou iedere begraafplaats voor zich een eigen p.r.-beleid moeten voeren. Door het uitgeven van een voorlichtingsfolder, het organiseren van open dagen en het samenstellen van een deugdelijk reglement of verordening. Aan alle drie de hiervoor genoemde punten heeft de LOB ruimschoots aandacht besteed. Toch blijkt uit vragen van burgers dat niet alle, vooral de kleinere begraafplaatsen, er altijd in slagen voldoende aandacht te besteden aan voorlichting. Je kunt je inderdaad afvragen of de LOB dat niet centraal moet doen. Ik merk vaak dat de gemiddelde burger niet het verschil weet tussen een eigen graf en een algemeen graf, niet weet wat er met de stoffelijke resten gebeurt als het graf wordt geruimd et cetera. Als LOB zouden we kant-en-klare persberichten over dat soort zaken en andere actuele onderwerpen kunnen aanbieden aan de pers. Ik denk dat het bestuur samen met Pauline zich daarover moet beraden.”
“De LOB moet de p.r. zeker niet schuwen,” beaamt Harmsen. “Ook niet als het gaat om educatie. Ik denk dan echter eerder aan brochures dan aan persberichten. Wim heeft gelijk als hij zegt dat de gemiddelde burger heel weinig weet. En zijn al die gemiddelde, onwetende burgers niet onze potentiële klanten? Al die taboes en onwaarheden die er soms de ronde doen over begraven en ruimen – dat mogen we ons best collectief aantrekken. We leggen toch eer in ons werk? “Hekken open” roep ik altijd, en niet zitten kniezen bij de knekelput dat niemand je begrijpt. Laat zien wie je bent en wat je kunt. Dat het werk zeer respectabel is. En dat begraafplaatsen veel meer in zich herbergen dan een noodzakelijk kwaad. Het is toch het leven zelf wat we er kunnen leren. En dat maakt het vak zo mooi en zo bijzonder. Daarom is mijn nieuwe baan als LOB-consulent ook zo speciaal: Wim en ik zijn de enigen in het hele land!”
Zaalberg wil Harmsen overigens graag op het hart drukken om niet te veel “vanuit de randstad” te denken en handelen. “Ik heb mijn kennis en ervaring in de randstad opgedaan en tot aan mijn LOB-periode lagen mijn contacten vooral in het westen. Ik ging nog wel eens in de fout door goedwillende vrijwillige bestuurders van een klein dorpsbegraafplaatsje in de Betuwe adviezen te geven die te veel gekleurd waren door een randstedelijke bril. Ook Pauline komt uit de randstad en nog wel uit Amsterdam en is bovendien ook nog werkzaam op de vermaarde en toonaangevende De Nieuwe Ooster…”
Pauline is daar zelf niet bang voor. “Oòk randstedelingen zijn in staat om te luisteren en zich in te leven in de situatie van een ander. Bovendien bevinden mijn geschiedenis, mijn hart en de plek en de mensen waar ik me het meest thuisvoel, ook in begraafkundig opzicht, zich helemaal niet in Amsterdam maar in het oosten en op het platteland.”
Het LOB-doek
In de meer dan dertig jaar dat Zaalberg werkzaam is geweest in de begraafplaatswereld heeft hij een lijvig archief opgebouwd. “Noem het maar gerust een funeraire kennisbank.” Zaalberg is druk bezig deze te ordenen en zal deze kennisbank na de zomer overdragen aan Pauline. “En dan valt voor mij definitief het LOB-doek. Dan is het voor mij geen grafkuilen en knekels meer.” Hij denkt de contacten het meeste te zullen missen. “Maar wie weet ga ik in de toekomst weer eens wat schrijven voor De Begraafplaats. Of ik ga werken aan een nieuwe LOB-handleiding, bijvoorbeeld over de problematiek van de eeuwigdurende graven.”