Schrijversgraven
© Anna KroonDetail graf W.G. van der Hulst (1879-1963). Peerke en z’n kameraden is een van zijn bekendste boeken. Foto: Frank van der Most.
Wie schrijft die blijft …
… op de begraafplaats
Sinds 2007 draagt het fonds Perzik van Onsterfelijkheid bij aan het behoud, het herstel en de instandhouding van graven, grafmonumenten en graftekens van Nederlandse schrijvers. Oprichter Ari Doeser vertelt over het ontstaan en de werkwijze van het fonds en hij heeft goed nieuws: nieuwe aanvragen zijn welkom.
We ontmoeten elkaar in de Winkel van Sinkel, een grote horecagelegenheid in het centrum van Utrecht. Als inwoner van de stad en al lang actief als bestuurder in de culturele wereld, is Ari Doeser er ‘kind aan huis’. De ober zorgt voor een rustige plek waar we elkaar kunnen spreken. Als de koffie is gebracht, vertelt Doeser hoe hij op het idee kwam voor het fonds Perzik van Onsterfelijkheid. “Ik ben lang directeur geweest van de Koninklijke Boekverkopersbond (KBb), de organisatie die de belangen van de boekhandels behartigt. In die functie was ik veel bezig met zakelijke onderwerpen, zoals de vaste boekenprijs, leesbevordering, de arbeidsomstandigheden in de boekhandels, en de promotie. Dat was dus heel breed. Bij het honderdjarig bestaan van de KBb in 2007 bedacht ik dat ik in dat kader ook graag iets immaterieels wilde doen, en zocht een geschikt onderwerp. Maar om te vertellen hoe ik tot het behoud van schrijversgraven ben gekomen, moet ik eerst iets over mezelf vertellen.”
W.G. van der Hulst
“Ik groeide op in een protestants christelijk gezin en ging naar de School met de Bijbel. Daar leerde ik de boeken kennen van W.G. van der Hulst. Door zijn boekjes ben ik gaan lezen, hij heeft me dus in feite naar het boek gebracht en mijn wereld geopend. Als kind vond ik zijn verhalen fascinerend. De rijke fantasie – inmiddels kan ik wel zeggen dat ik die heb – werd er enorm door geprikkeld. Ik vond ze romantisch, ook de titels zoals Voetstapjes in de sneeuw en Het klompje dat op het water dreef. Als ik ze nu lees, denk ik, ze zijn wel moralistisch, maar als kind verslond ik ze. Toen ik in de jaren negentig door het Utrechts Nieuwsblad gevraagd werd om in het Literatuurhuis hier in Utrecht iets over W.G. van der Hulst te vertellen, vond ik dat een grappige vraag, want zij wisten niet dat ik met hem was opgegroeid. Dus dat was een schot in de roos. Voor het interview wilden ze afspreken bij zijn graf, hier op Soestbergen. Een prachtige begraafplaats, zoals zoveel begraafplaatsen vaak mooie parken zijn. Ik vond het fascinerend, had het graf – dat er toen verwaarloosd bij lag – nooit gezien en was helemaal verkocht door de sfeer van de begraafplaats. En hier zag ik een kans. Eerst verklaarde ik, heel stoer en ook wel wat naïef, dat ik voor het graf zou zorgen als de familie dat niet meer deed. En ook wilde ik het gelijk naar landelijk niveau trekken en ervoor zorgen dat alle graven en grafmonumenten van schrijvers in Nederland op de rijksmonumentenlijst zouden komen. Ik had een goede ingang op het ministerie van OCW. De ambtenaren die ik daar sprak, maakten me duidelijk hoe ingewikkeld het ligt. Allereerst zijn de grafrechten diffuus, die liggen soms bij de familie, soms bij de gemeente, en om de status van rijksmonument te krijgen, moet je een heel ingewikkelde constructie volgen, dat zou te moeilijk worden om dat landelijk op één lijn te krijgen. Uiteindelijk kwam ik in contact met Adriana Esmeijer, destijds de directeur van het Prins Bernhard Cultuurfonds, nu het Cultuurfonds. Zij stelde de oprichting voor van een fonds en om met met het geld uit dat fonds monumenten op te knappen en per individueel geval te bekijken of een monumentenstatus verleend kon worden. Zo gezegd, zo gedaan. De naam van het fonds ontleenden we aan een boek van Jan Wolkers waarin dood en verval een rol spelen. De Boekverkopersbond schonk in dat jubileumjaar 50.000 euro, de uitgeverijen deden er 25.000 bij en Esmeijer had al toegezegd dat het Cultuurfonds de inleg zou verdubbelen. We hadden dus 150.000 euro, een mooi startbedrag.”
O en voorgoed voorbij
De waarde van een auteursgraf, wordt volgens Ari Doeser mooi verwoord door Cees Nooteboom in zijn boek Tumbas (over graven van dichter en denkers): ‘…we willen door de doden opgemerkt worden, we willen dat ze weten dat we hen nog lezen, omdat ze nog steeds tegen ons praten. […] De persoon is er niet meer, maar er zijn nog steeds woorden, gedachten. Het minste wat je kunt doen is iets terugdenken. Elk bezoek aan het graf van een dichter is een gesprek, waarbij het antwoord er eerder is dan alles wat je zelf zou kunnen zeggen.’
Doordat ik naar buiten bracht waarmee we bezig waren, kwam ik in contact met auteur en journalist Onno Blom. Ook hij was met dit onderwerp bezig en zag net als wij het belang in van het behoud van monumenten die, zonder herstel, voor altijd verloren zouden gaan. Uiteindelijk leidde onze samenwerking tot het boekje O en voorgoed voorbij, een tocht in woord en beeld langs 21 schrijversgraven. Met dat boekje had ik iets fysieks in handen, waarmee ik kon laten zien welke kant we op wilden.”
“In het eerste jaar hebben we een lijst opgesteld waarop de graven kwamen te staan die er – in onze ogen – toe deden. Als criterium namen we dat een auteur minimaal twee publicaties op zijn of haar naam moest hebben bij een Nederlandse uitgever. Daarover kun je twisten, maar het is in ieder geval een helder criterium. Het fonds startte in 2011 met de restauratie van het graf van Albert Verwey op de Algemene Begraafplaats in Noordwijk aan Zee. Daarna werd in 2012 het graf van Jac. Perk, vlakbij de entree van De Nieuwe Ooster, gerestaureerd. Publicaties hierover leidden tot een bijzonder telefoontje van de toen nog levende schrijver Maarten Biesheuvel, die vroeg: ‘Ik hoor dat u alle schrijversgraven gaat behouden en er voor gaat zorgen. Ik kan u zeggen, vanmorgen heb ik in een graf gekocht in Leiden, zal ik u de nummers doorgeven?’”
Discussies
“Ook de staat van een grafmonument speelt een rol. Aanvankelijk kwamen we elk jaar bij elkaar en bespraken we welke graven in aanmerking kwamen. Ik was in contact gekomen met Leon Bok en hem vroegen we om advies. Met dat advies werden de mensen aangetrokken die nodig waren voor de restauratie. Inmiddels heb ik geleerd dat er twee richtingen zijn: herstellen met het bestaande materiaal of helemaal vernieuwen. Hierover worden altijd wel discussies gevoerd. Voor het graf van Herman de Man in Oudewater is – na veel discussie – gekozen voor helemaal vernieuwen, omdat het materiaal te slecht was. Maar het is leuker om zoveel mogelijk gebruik te maken van het bestaande materiaal.”
“Inmiddels heb ik een graf op Soestbergen gekocht voor mijn partner en mezelf. Het is een graf in de ring van Zocher en ik heb het dusdanig uitgekozen dat ik dichtbij W.G. van der Hulst kom te liggen.”
Schrijversgraven die tot nu toe zijn gerestaureerd met behulp van het fonds Perzik van Onsterfelijkheid: Albert Verwey, Mara Dermout, Jac. Perk, W.G. van der Hulst, E.J. Potgieter, Johannes Kneppelhout, Nicolaas Beets, Herman de Man en de laatste, in 1922, August Willemsen. Aanvragen voor een bijdrage van het fonds zijn welkom. Iedereen kan een aanvraag indienen: een beheerder, een familielid, een liefhebber van de auteur. Op de website www.cultuurfonds.nl (zoek op ‘Perzik van Onsterfelijkheid’) is de procedure te vinden.
“Die blonde baard!”
Detail van het graf van Jac. Perk (1859-1881). In 1900 werd Perk in bijzijn van onder andere zijn vader, Marie Adrien Perk, opgegraven op de gesloten Oude Oosterbegraafplaats en herbegraven op De Nieuwe Ooster. Een ooggetuige schreef: ‘Alleen de blonde baard was vol en uitgegroeid en golfde nog onbesmet over het tenger skelet. “Die blonde baard!” riep de oude Perk opeens, en hij wendde zich af en steeg ijlings in het rijtuig terug. Een kreet van zoo namelooze smart heb ik sedert nooit meer van eenig sterveling gehoord.’ In 1916 werd Marie Adrien Perk zelf in dit graf bijgezet. Foto: Anja Krabben.
Graf zonder naam
Soestbergen in Utrecht, het graf van Nicolaas Beets (1814-1903), de schrijver van Camera Obscura (onder het pseudoniem Hildebrand). De liggende grafstenen zijn in 2016 gerestaureerd met steun van het fonds Perzik van Onsterfelijkheid. ‘De begrafenis werd door duizenden mensen bezocht. De vlaggen in de stad hingen halfstok, de universiteit sloot zijn deuren. […] Diezelfde middag besloot het Utrechts stadsbestuur een straat naar de overledene te noemen.’ (F. Vogelzang in Utrechtse biografieën, 2006). Op de grafsteen staat niet de naam van Beets, omdat hij naar eigen zeggen na zijn dood een andere naam zou krijgen. (Het naambordje is later toegevoegd.) De vertaling van de Latijnse tekst is: Mijn redding Christus. Foto: Frank van der Most.