Raad van State contra begraafplaatsen
Hoeft een eigen graf geen rechthebbende te hebben? Kan de begraafplaats wanbetalers nog wel dreigen met het vervallen van het grafrecht als ze hun verplichtingen niet nakomen? Een recente uitspraak van de Raad van State heeft het allemaal op losse schroeven gezet.
In 1992 overleed de rechthebbende op een eigen graf. Zijn zoon vroeg drie jaar later overschrijving van het grafrecht. De gemeente, Vlaardingen, weigerde dat. Het graf had volgens de beheersverordening binnen één jaar na het overlijden overgeschreven moeten worden. De zoon spande een procedure aan en kreeg van de rechtbank te Rotterdam gelijk. Artikel 28 van de Wet op de lijkbezorging (Wlb) geeft volgens de rechtbank limitatief de gronden aan waarop een uitsluitend grafrecht mag eindigen; een begraafplaats mag daar geen andere aan toevoegen. De gemeente ging in hoger beroep. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State bevestigde op 12 november 1998 de uitspraak van de rechtbank.
Volgens Genie Hendriks, beleidsmedewerker bij de Vereniging van Nederlandse Gemeenten, haalt deze uitspraak nogal wat overhoop. “Het zou kunnen betekenen dat geen sanctie van verval van het grafrecht meer mogelijk is wanneer nabestaanden bijvoorbeeld hun onderhoudskosten niet betalen of een monument in strijd met de regels plaatsen. Het schept onduidelijke situaties. In graven waarvan geen rechthebbende meer te boek staat, kan niet meer worden bijbegraven. Want wie zou de toestemming moeten geven? Wie is aanspreekbaar als het monument verwaarloosd wordt, zodat het hersteld kan worden?”
Nagenoeg alle beheersverordeningen en reglementen van begraafplaatsen bevatten dezelfde bepalingen, dat het grafrecht binnen een redelijke termijn moet worden overgeschreven. “De rechter schuift deze bepalingen aan de kant. Ik vind dat vanuit het oogpunt van goed beheer van een begraafplaats en ook in het belang van het voortbestaan van het graf niet verstandig,” aldus Hendriks.
“De rechtbank en de Raad van State leggen de wet zo uit, dat een grafrecht alleen kan vervallen bij kennelijke verwaarlozing van het graf, of door afloop van de termijn. Deze uitleg van artikel 28 van de Wlb is nogal ingrijpend. Het werkt ook contraproductief: want als het graf dreigt te vervallen, is niemand aanspreekbaar om het te voorkomen. Naar mijn mening was het juist een doel van de wetgever om verval te voorkomen”
“Het is mij ook niet duidelijk waar de rechter vandaan haalt dat artikel 28 een limitatieve opsomming geeft. Ik kan het niet in de wetsgeschiedenis terugvinden. De verwaarlozingsregeling van artikel 28 is pas in 1991 in de wet gekomen. Dat zou betekenen dat voor die tijd een graf uitsluitend zou hebben kunnen vervallen door verloop van de termijn. Dat staat haaks op de praktijk, waar reglementen en verordeningen vaak ook nog andere redenen geven waarom een grafrecht kan vervallen. Een praktijk, die door de rechter altijd werd onderschreven. De Raad van State in 1987 vond dat een grafrecht kon vervallen als het niet tijdig overgeschreven was. Dat speelde in dezelfde gemeente, op basis van dezelfde bepaling. Toen was de vraag in het geding of het besluit wel goed was gemotiveerd. De Raad van State vond toen een enkele verwijzing naar het artikel voldoende motivering. Nu wordt het hele artikel aan de kant gezet. Hier spreekt de Raad zichzelf dus tegen.”
Het is duidelijk dat Hendriks weinig gelukkig is met deze uitspraak. Maar wat kan hij gemeenten en andere houders van begraafplaatsen adviseren? “Gezien de mogelijke consequenties – als het is zoals de rechter het nu stelt – denk ik dat eerst eens nader overleg nodig is. Met het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksaangelegenheden, als hoedster van de wet, en wellicht ook met de LOB. Deze zaak rammelt aan de fundamenten van goed beheer van een begraafplaats. De uitspraak van de Raad van State is tamelijk kort door de bocht en bevat bovendien een tegenstrijdigheid. Ik wil eerst de consequenties eens goed op een rijtje hebben. Ik zou zeker nog niet willen adviseren om maar alle verordeningen en reglementen aan te passen. Ik denk eerder aan een aanpassing van de Wlb. Wij zullen deze zaak meenemen bij de evaluatie van de wet waar het ministerie nu aan werkt.”