Humanisten outcasts van Noorwegen
Hoe gaan West-Europese landen anno 2010 om met religieuze diversiteit op de begraafplaats? Landen als Frankrijk, Noorwegen en Nederland kennen een grote diversiteit aan culturen en religies, wat je in toenemende mate terugziet op de begraafplaats. In het vorige nummer van De Begraafplaats besprak Rosemarie van den Breemer, politicoloog, hoe moslims in Frankrijk problemen ondervinden met het begraven volgens islamitisch ritueel. In Noorwegen zijn het niet moslims die problemen ondervinden, maar humanisten. Het Humanistisch Verbond in Noorwegen protesteert al jaren tegen de confessionele dominantie van de staatskerk bij begrafenissen en het gebrek aan neutrale aula’s.
Noorwegen heeft een staatskerk: de Lutherse Kerk van Noorwegen (den Norske Kirke). Zo’n 81% van alle Noorse burgers is formeel lid en maakt gebruik van de kerk voor het vieren van de belangrijkste levensrituelen als doop, confirmatie, trouwen en begraven. Slechts 9% is lid van een geloof of
levensbeschouwelijke groep buiten de staatskerk om, met moslims en humanisten als de grootste groeperingen. Sinds de jaren zeventig is Noorwegen meer religieus pluriform geworden, mede als gevolg van immigratie vanuit Pakistan, Bosnië, Kosovo, et cetera. Maar ondanks een reeks van interne hervormingen in het staatskerkstelsel en economische compensatieregelingen voor andere religieuze groepen, vervult de staatskerk nog altijd een geprivilegieerde rol in het Noorse publieke leven.
Niet neutraal
Dit is goed zichtbaar in het begrafenisdomein. In Noorwegen is 99% van alle begraafplaatsen openbaar, maar dit betekent niet dat de gemeente ze beheert en bezit, zoals in Nederland. Er zijn
geen gemeentelijke neutrale begraafplaatsen. Weliswaar wordt het begrip ‘openbaar kerkhof’ gebruikt (offentlig kirkegård), maar hierin wordt ‘openbaar’ in feite gelijkgesteld aan ‘kerkelijk’. Civiele en confessionele taken lopen door elkaar heen in dit domein. De Lutherse congregatie in elke gemeente is de legale eigenaar van het kerkhof. Een religieus orgaan, de ‘kerkelijke algemene raad’ (kirkelig fellesråd) heeft de administratieve verantwoordelijkheid over de begraafplaatsen, maar de gemeente betaalt voor de begraafplaatsen. Bovendien is er in tegenstelling tot landen als Nederland en Frankrijk een kerkwet (1996 kirkelo) die naast de begrafeniswet (1996 gravferdslov) het begrafenisdomein regelt.
De begrafeniswet en de kerkwet garanderen gelijkheid voor iedereen door geen onderscheid te maken op grond van geloof of levensovertuiging. Verder heeft een ieder recht op een gratis graf voor de eerste 20 jaar. De wet waarborgt ook godsdienstvrijheid door het vermijden van eisen betreffende het ritueel van de begrafenis. Toch, ondanks de zorg voor gelijkheid en religieuze vrijheid, staat de realiteit van de Noorse begrafenissen in scherp contrast met landen als Nederland of Frankrijk, waar een confessionele begrafenis een optie tussen andere is. In Noorwegen, daarentegen, ontving ± 90% van alle overledenen in 2009 een kerkelijke uitvaart. Verder zijn zelfs gemeentelijke crematoria vaak christelijk in uiterlijk en worden publieke begraafplaatsen gezien als de expliciete belichaming van een cultureel en confessioneel erfgoed.
Historische wortels
Deze vervlechting tussen de confessionele en publieke kenmerken bij het begraven heeft historische wortels. In 1879 werd de administratieve verantwoordelijkheid voor begraafplaatsen bij de gemeente gelegd. De eerste begrafeniswet van 1897 stelt de gemeente verantwoordelijk voor het inhuren en betalen van begraafpersoneel. Echter, een latere ‘wet over de parochiekerkraad’ (1920) besluit dat de parochiekerkraad (gedeeltelijk) verantwoordelijk wordt voor kerkelijk personeel en soms ook voor de begraafplaatswerknemers. Een voortdurende onduidelijkheid door de tijd heen, leidt in 1982 tot een vraag in een witboek en vervolgens een advies door de ‘Sivertsen commissie’ (Sivertsenutvalget) om kerkhoven onder gemeentelijke verantwoordelijkheid te brengen. Bij wijze van een kerkelijk referendum werd dit resultaat gepresenteerd aan een breed scala van instellingen (parochiekerkraden, gemeenten,
bisschoppen, vertegenwoordigers van de provincies en andere religieuze en nationaal relevante organisaties). Tot een ieders verbazing stemde een kleine meerderheid, voornamelijk de lokale parochies, voor een confessionele verantwoordelijkheid over de kerkhoven. Dit leidde in 1996 tot het aannemen van een nieuwe begrafeniswet, die een speciaal kerkelijk orgaan (kirkelig fellesråd) in het leven riep om deze taak uit te kunnen voeren. Een departementaal attest uit 1994 geeft de voornaamste argumenten goed weer: ‘Een steeds meer pluralistische samenleving kan, volgens het oordeel van het departement, geen bijzonder gewicht worden gegeven, als bijna 95% van de landelijke bevolking kiest voor een kerkelijke begrafenis en de begraafgewoonten van onze maatschappij nog
steeds de christelijke waarden en culturele grondslagen van de maatschappij weerspiegelen.’
Verder benadrukten voorstanders de eeuwenlange ervaring en expertise van de kerk. Omdat begrafenissen niet alleen een kwestie van praktische en administratieve zorg zijn, kan de kerk recht doen aan het rituele en het traditionele element van een Noorse begrafenis. Tenslotte werd aangevoerd dat de kerk goede voorwaarden voor werkgelegenheid biedt.
Protest
Humanisten, maar ook de grote gemeenten en bijvoorbeeld de Vrij Kerkelijken (frikirkelige), protesteerden. Zij spraken hun zorg uit dat niet-leden van de staatskerk geen gelijke behandeling
zouden genieten onder de nieuwe regelgeving. Inmiddels hebben twee recente adviescommissies (2003 Gjønnesutvalg en 2002 Bakkevigutvalget) opnieuw het vraagstuk aangekaart. Zij adviseerden, net als de eerste commissie in 1982, om de verantwoordelijkheid bij de gemeente te leggen. Maar wederom werd via een peiling gekozen voor het in stand houden van de kerkelijke verantwoordelijkheid, met de gebleken professionaliteit van de kerk als argument. Wederom was er een groot verschil tussen de nationale instituties en grote gemeenten (die ‘gemeentelijk’ stemden) en lokale parochies (die ‘kerkelijk’ stemden). En nog steeds was het merendeel van de religieuze minderheden tegen Lutherse verantwoordelijkheid, om principiële redenen. In de woorden van de Secretaris Generaal van de Vrij Kerkelijke (Frikirke) kerkraad: “Alle mensen sterven onafhankelijk van levens- of geloofsovertuiging, dus de organisatie van dit domein zou niet bij één geloofsgemeenschap specifiek moeten liggen. Het is een publieke taak en als een publieke taak hoort de verantwoordelijkheid bij de gemeenschap te liggen.”
Neutraal
Humanisten hebben daarnaast nog een klacht. De begrafeniswet verplicht gemeenten om voor een kerkhof te zorgen en dit te financieren, maar een eis voor neutrale ruimtes waar afscheidsbijeenkomsten kunnen plaatsvinden ontbreekt (in Noorwegen spreekt men van livssynsnøytrale seremonirom, letterlijk vertaald: levensovertuiglijk neutrale ceremoniekamer). Dit heeft tot gevolg dat families die geen kerkelijke begrafenis willen, gedwongen worden de kapel naast de kerk te gebruiken. De Noorse staatskerk staat formeel niet toe dat een kerk wordt gebruikt voor niet-christelijke doeleinden (al kunnen parochies dit anders beslissen). Maar deze kapellen zijn
vaak zeer christelijk in stijl, relatief klein en erg koud in de Noorse winter. Als alternatief kunnen families een sporthal, danshuis of andere publieke ruimte huren. Maar dit past niet altijd bij de sfeer van een waardig afscheid en de extra kosten voor deze ruimtes komt voor de rekening van de families zelf. In een Nederlandse context zou dit niet raar zijn, maar in Noorwegen wordt het standaard (Luthers) ‘begraafpakket’ volledig betaald door de (lokale) overheid: het graf is de eerste 20 jaar gratis, gebruik van kerk en priester is gratis (voor leden). Dit maakt dus ook uitvaartverzekeringen, zoals we ze in Nederland kennen, overbodig. Het resulteert in een situatie waarin de gemiddelde Noorse burger nooit extra kosten hoeft te maken, aangezien het standaardpakket op hem/haar is afgestemd. Religieuze
minderheden of humanisten moeten dit soms echter wel doen. Het gevolg is dat allen betalen voor het standaard (Lutherse) pakket, via de algemene belasting, maar dat de kosten van bijvoorbeeld een humanistische begrafenis voor rekening van deze families zelf zijn.
En de moslims?
Het geschatte aantal moslims in Noorwegen is 120.000 à 150.000 (2,5 à 3,1% op het totaal aantal inwoners). Het grootste deel is afkomstig uit Pakistan en kwam naar Noorwegen in de jaren zeventig om te werken. In tegenstelling tot humanisten zijn er zeer weinig klachten te horen vanuit de moslimgemeenschap. Het geschatte aantal moslims dat zich bij overlijden laat repatriëren (zo’n 40%) is laag in vergelijking met Nederland (90%) of Frankrijk (80%). Er zijn in totaal ongeveer 25 moslimpercelen in de gebieden in en rondom Oslo en de grote steden. Gemeenten zijn niet wettelijk verplicht om religieuze groeperingen een gedeelte van de begraafplaats te bieden (zoals in Nederland), maar het is ook niet verboden (zoals in Frankrijk). Er is geen moslimbegraafplaats, maar dit is wel wettelijk mogelijk. De begraafwet zwijgt over een minimum begraaftijd, wat begraven binnen 24 uur dus mogelijk maakt. Al met al zijn de voorzieningen toereikend en is de houding van de Noorse begraafprofessionals zeer behulpzaam. Het enige wat niet toegestaan is, is begraven zonder kist.
Meer begrip
Hoe komt het nu eigenlijk dat humanisten en niet-moslims, als relatieve nieuwkomers, problemen ondervinden? Redelijkerwijs zouden we kunnen verwachten dat de Noorse samenleving een tijdje nodig heeft om zich aan te passen aan de nieuwe moslimburgers en hun begraafbehoeften. Een land als Frankrijk heeft er behoorlijk lang over gedaan om met praktische oplossingen te komen. Het antwoord ligt, enerzijds, bij de ideeën en verwachtingen van deze groeperingen zelf. Voor veel moslims als immigranten, of kinderen van immigranten, is er geen automatische verwachting dat begraven een overheidstaak is. Velen komen uit landen waar begraven een aangelegenheid van de familie of lokale gemeenschap is, en dus niet van de staat. Ze zijn over het algemeen dus erg te spreken over de
behulpzame houding van Noorse overheid en instituties. Verder hebben moslims veel minder moeite met de confessionele kleuring van dit domein. Sommigen vinden het zelfs wel een voordeel. Dit staat natuurlijk in sterk contrast met de felle kritiek van de humanisten op de rol van de Lutherse kerk in het
begrafenisdomein. Daarnaast speelt, anderzijds, een bewust, of onbewust, ‘confessioneel wederbegrip’ van de kant van de Noorse begraafinstituties. De christelijke kleuring van dit domein is zo vanzelfsprekend dat het veel professionals in het begraafdomein niet opvalt, of simpelweg niet stoort. De eisen van humanisten worden als gevolg daarvan niet volledig weggewimpeld, daar Noren over het algemeen redelijk en egalitair zijn, maar ze worden ook niet volledig serieus genomen. Zoals een begraafplaatsconsulent het formuleert: “Voor humanisten maakt het niet uit of de aarde gezegend is. Voor hen geldt: aarde is aarde. Maar moslims, die begrijpen we wel. Hun geloof dicteert zekere rituelen en begraafpraktijken.” Moslims kunnen daarmee rekenen op een grote mate van begrip voor hun specifieke begraafbehoeften, ook al liggen ze onder vuur in de Noorse samenleving op grond van een reeks andere zaken. Humanisten, daarentegen, tja… dat zijn toch een beetje de luizen in de pels. n
Noorwegen in de jaren zeventig om te werken.