De herziene inspectie-richtlijn komt er toch

Eind juli jongstleden werd bekend dat de Inspectie voor de Milieuhygiëne van het ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer (VROM) vasthoudt aan het uitbrengen van de herziene Inspectie-richtlijn lijkbezorging, zonder verder nog met 'het veld' te willen overleggen.

De herziene inspectie-richtlijn komt er toch

© Jan van Dennenburg

Eind juli jongstleden werd bekend dat de Inspectie voor de Milieuhygiëne van het ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer (VROM) vasthoudt aan het uitbrengen van de herziene Inspectie-richtlijn lijkbezorging, zonder verder nog met ‘het veld’ te willen overleggen.

In een brief aan de LOB, van 19 juli jongstleden, schrijft de hoofdinspecteur van de Volksgezondheid voor de Milieuhygiëne letterlijk: ‘Alhoewel er de nodige bezwaren leven bij een aantal organisaties die betrokken zijn bij de herziening van de Inspectie-richtlijn lijkbezorging zijn wij van mening dat met het resultaat dat er nu ligt zoveel mogelijk tegemoet is gekomen aan de geopperde bezwaren.’

Volgens LOB-voorzitter Willem van der Putten is het een grote vraag wat de uiteindelijke tekst nu geworden is. “De laatste vergadering van de begeleidingscommissie eind mei is tamelijk chaotisch verlopen. Ik heb daags na deze vergadering, waarover ik ’s avonds en de volgende ochtend door mensen van verschillende organisaties ben bijgepraat, samen met de inspectie een interview gehad voor het blad Uitvaart. Zoals men daar heeft kunnen lezen, kwam de inspectie toen weer met nieuwe opvattingen, die niet in de vergadering zijn geweest.”

In dit interview zei coördinerend milieu-inspecteur Cor van den Bogaard onder andere ook dat ‘nu de brancheverenigingen steeds beter georganiseerd zijn, het toch mogelijk moet zijn dat zijzelf op papier zetten hoe de gang van zaken moet zijn rond het begraven en op de begraafplaats. Dan zou de inspectie-richtlijn op den duur niet meer nodig zijn.’ Waarom daar niet op wachten? De reden is eenvoudig, volgens de heer Van Oostenbruggen, werkzaam bij de Inspectie Miliehygiëne Oost in Arnhem en lid van de begeleidingscommissie (Van den Boogaard was wegens vakantie onbereikbaar voor commentaar): “De haast om te herdukken komt voort uit het feit dat de huidige oplage zo goed als ‘op’ is. Gezien de redelijk constante vraag naar de richtlijn uit het veld, is herdruk op korte termijn dus noodzakelijk. Wachten op het moment dat de Inspectie-richtlijn niet meer nodig zal zijn, is tegen deze achtergrond niet reëel.”

Arie van Kooten, secretaris van het LOB-bestuur, vindt het onbegrijpelijk dat de inspectie de richtlijn nu doordrukt. “Niet alleen de LOB had in de vergadering grote bezwaren, die we ook nog eens per brief aan de minister van VROM hebben gestuurd, maar onder andere ook de Vereniging van Nederlandse Gemeenten en het Platform Uitvaartwezen hebben verontruste brieven gestuurd. Maar van dat alles trekt de inspectie zich niets aan.” Helemaal gepikeerd is hij over de opmerking in de brief aan de LOB van 19 juli dat ‘op het verzoek om met tekstvoorstellen te komen niet is ingegaan.’ De laatste vergadering van de commissie heeft hij samen met Willem Zaalberg, de vaste LOB-vertegenwoordiger in de commissie, bijgewoond. Van Kooten: “Zaalberg heeft uitdrukkelijk aangeboden om een flink aantal passages die ‘rammelden’ te helpen herschrijven, maar de inspectie wilde het niet horen. En draait de zaken nu zelfs om.”

Volgens Van Oostbruggen was de reactietermijn voor de branchevertegenwoordigers een probleem. “Tekstvoorstellen zouden voor de zomer beschikbaar moeten zijn. Voor de vertegenwoordigers uit de branche bleek een reactietermijn van enkele weken echter te kort. Daarom heeft de Inspectie af moeten zien van verdere inbreng uit de branche en is het publicatie-traject verder ingeslagen.”

Volgens Zaalberg is dit niet helemaal juist: “We zijn al eerder voor delen van het concept met voorstellen gekomen, maar het was een onmogelijke klus om het totaal te doen. Men presteerde het regelmatig om ter vergadering allerlei nieuwe stukken en nieuwe versies uit te reiken, waarin soms verbeteringen waren overgenomen, maar ook weer nieuwe fouten in stonden. Zo is natuurlijk geen behoorlijke voorbereiding mogelijk.” Daarom trokken de leden van de begeleidingscommissie en betrokken organisaties na de vergadering in mei aan de bel en lieten weten dat ze dit geen manier van werken vonden. Zonder resultaat. Van der Putten: “Er deden begin juli al verhalen de ronde dat mensen buiten de belanghebbende organisaties al over een nieuwe versie van de richtlijn beschikten. Daar zouden zaken in staan als dat de Wet op de lijkbezorging een wet van vier ministeries is, waar VROM als vierde genoemd werd. Een onzinnige uitspraak van de inspectie. De minister van VROM is helemaal geen ondertekenaar of verantwoordelijke bewindspersoon. Het is onbegrijpelijk dat het ministerie van Binnenlandse Zaken als eerstverantwoordelijke dit allemaal laat gebeuren en zich zo de kaas van het brood laat eten. Zo’n onzorgvuldige werkwijze is voor de rijksoverheid heel ongebruikelijk, maar past heel goed in het rijtje van onze ervaringen met de inspectie.”

Bezwaren
Wat zijn precies de inhoudelijke bezwaren tegen de richtlijn? Arie van Kooten: “We zijn het op een aantal voor ons cruciale punten niet met het stuk eens. De belangrijkste punten betreffen de opstelling van de inspectie inzake ruimingen en over de aanleg en uitbreiding van begraafplaatsen. Daarover is in het vorige nummer van De Begraafplaats al geschreven.”

Willem Zaalberg: “Verder is het zo dat het stuk, althans de laatste versie die ik heb gezien, tientallen fouten en slordigheden bevat. Voor iemand die niet al heel goed in de materie zit, is er dan soms geen touw aan vast te knopen.” Hij geeft enkele voorbeelden. “Er wordt in de tekst verschillende malen over voorzorgsmaatregelen bij ruimingen gesproken. Maar telkens net op een iets andere manier. Welke manier moet je dan toepassen? De inspectie noemt het schudden van graven iets anders dan ruiming en schrijft dat de artikelen 29 en 31 van de wet niet van toepassing zijn; dit zijn grove fouten. Schudden is gewoon ruiming, zelfs van oudsher de meest gangbare vorm van ruiming, en natuurlijk zijn de regels voor ruiming van toepassing. Elders staat dat opgraving na de wettelijke termijn van grafrust kan geschieden alsof het ruiming betreft; zo’n kreet roept verwarring op, want natuurlijk is nog wel verlof van de burgemeester nodig. In het stuk wemelt het nog van dit soort fouten en onduidelijkheden.”

“De richtlijn had een goede functie kunnen hebben als richtsnoer voor de praktijk. Maar door dit soort fouten en slordigheden wordt de lezer op het verkeerde been gezet,” zegt Van der Putten. “De meeste gebruikers hanteren de richtlijn slechts incidenteel en kunnen dan de nuttige passages ? die er ook in staan ? niet onderscheiden van de onzin die er af en toe staat. Dat maakt het stuk gevaarlijk voor gebruik. Ook zal het veel lezers niet duidelijk zijn wat hij nu eigenlijk moet doen op grond van de wet en wat persoonlijke opvattingen van enkele milieu-inspecteurs zijn. Want die strijden af en toe met elkaar, maar dat haal je niet direct uit de tekst.”

Het LOB-bestuur beraadt zich over de zaak, samen met andere organisaties. “De inspectie-richtlijn heeft geen enkele wettelijke of juridische status en is slechts een advies,” zegt Willem van der Putten. “Daarom is het de vraag of je je er als LOB wel heel druk over moet maken, want je kunt de richtlijn gewoon naast je neerleggen, zoals elk advies van de inspectie. Maar in de praktijk blijkt het een vaak geraadpleegd stuk te zijn. En wij willen onjuiste voorlichting voorkomen.”

Van Kooten: “Wij adviseren onze leden om, als zij bij de inspectie een advies aanvragen of anderszins met de inspectie van doen hebben, dit altijd bij Willem Zaalberg van ons bedrijfsbureau in Dordrecht te melden. Hij kan dan adviseren wat men met deze situatie aan moet.”

Een belangrijk pijnpunt voor de LOB is dat de milieu-inspectie tijdens bijeenkomsten van de begeleidingscommissie, in een brief en in interviews herhaaldelijk heeft aangegeven dat naar haar ervaring begraafplaatsbeheerders onzorgvuldig handelen bij het aantreffen van niet volledig geskeletteerde resten van overledenen bij de ruiming van graven. De LOB heeft de inspectie herhaaldelijk verzocht deze beweringen te staven, omdat de vereniging  ervan overtuigd is dat er geen sprake is van een structureel onjuist, onwettig of onethisch handelen bij het ruimen van graven met onvolledig verteerde stoffelijke overschotten. Zo er sprake mocht zijn van incidenten waarbij onjuist is gehandeld, zou de LOB de betreffende dossiers graag inzien en bespreken, verzoeken die door de inspectie werden genegeerd. Eind mei heeft het LOB-bestuur bij de minister van VROM hierover een klacht ingediend. De LOB vroeg de minister om dergelijke beschuldigingen te onderbouwen met feiten ? in welke geval de LOB ook graag bereid is om zich in te zetten om herhalingen te voorkomen ? òf om de inspectie de door haar geventileerde beweringen te laten intrekken. In zijn brief van eind juli over de Inspectie-richtlijn vond de minister het niet nodig om op deze klacht in te gaan. Van Oostenbruggen: “Waar de minister het niet nodig heeft geacht te reageren op genoemde ‘klacht’, lijkt het mij niet gepast hier op dit moment namens de inspectie wel op in te gaan.”