Begraven op de vuilnisbelt
© Ada WilleDe aanleg van parken, ski- en golfbanen op voormalige afvalstortplaatsen is geheel geaccepteerd. Plannen voor woningbouw op stortplaatsen zijn er ook al. Als we de levenden durven toevertrouwen aan een dergelijke locatie, waarom dan niet de doden? Dat is wat landschapsarchitecte Ada Wille zich hieronder hardop afvraagt.
Zij zou de uitdaging maar wat graag aan willen gaan. Maar is er maatschappelijk draagkracht voor? Stuit het niet te veel op ethische bezwaren, begraven op de belt? Ada Wille opent de discussie. De LOB reageert.
Door de eeuwen heen zien we de locatie van de begraafplaats heen en weer schuiven tussen binnen en buiten de bebouwde kom. Van grafheuvel tot begraven onder de kerkvloer en vervolgens weer begraven in de stadsrand. De laatste jaren is men op zoek naar vernieuwende ontwerpconcepten. Maar ook de locatie van de begraafplaats zelf staat weer ter discussie. In 2002 werd onder studenten architectuur en aanverwante disciplines de ideeënprijsvraag ‘Uitvaartcultuur als ontwerpopgave’ uitgeschreven. Het betrof de ‘situering en architectuur van funeraire functies in een veranderende samenleving’. Inzet was na te denken over nieuwe locaties voor begraafplaatsen. In het begeleidend boekje stelt een van de inleiders, Wim Cuyvers, dat er sinds de opening van Père Lachaise in Parijs geen nieuw architectonisch of stedenbouwkundig idee over begraven is ontwikkeld. Het herbergen van begraafplaatsen in een afgezonderde, rustige en groene omgeving komt volgens hem omdat we geen last en hinder van de dood willen hebben en vooral de confrontatie met onze eigen sterfelijkheid willen vermijden. Hij pleit juist voor een ‘wilde’ begraafplaats midden in de publieke ruimte. Illustratief was dan ook dat de winnaar een grafveld onder het Prins Clausplein bij Den Haag had ontworpen, midden tussen het verkeersgeweld van de randstad.
Ook de ontwerpexperimenten van stedenbouwkundigen Ellen Monchen en Inge Bobbink (graftombes langs snelwegen, een begraafplaats langs een dijk en urnenwanden midden in de stad) zwengelen de discussie aan over de locaties van begraafplaatsen. Ook zij geven aan dat begraafplaatsen niet geïsoleerd van het dagelijkse leven moeten liggen maar er juist midden in en zo een waardevolle toevoeging zijn aan de stedenbouwkundige ruimte. Weliswaar met de gedachte dat juist deze plekken rust kunnen brengen in de drukke stad.
Vaak brengen provocerende ideeën de discussie op gang en maken zij de weg vrij voor nieuwe concepten. Met bovenstaande projecten als aanloop wil ik in dit artikel het idee voorleggen van een geheel nieuwe locatie voor begraafplaatsen.
Organische samenstelling
De ruimte in Nederland wordt steeds schaarser. Men name de randstad staat onder druk door allerlei stedenbouwkundige en infrastructurele ontwikkelingen. De vraag naar ruimte en de concurrentie wordt steeds heviger waardoor de grondprijzen stijgen. Begraafplaatsen moeten steeds vaker uitbreiden of op zoek naar nieuwe locaties. Een van de mogelijkheden om meer ruimte te winnen is het hergebruik van (voormalige) stortplaatsen.
Nu is dit niets nieuws onder de zon. Omdat vrijwel iedere gemeente een stortplaats had en/of heeft spreken we over duizenden van dergelijke plekken over heel Nederland, variërend van één tot vijf hectare groot. Dergelijke oude stortplaatsen liggen bijvoorbeeld in een zandwinput die na winning van het zand werd volgestort met afval. Meer in het oog springend zijn de heuvels die werden afgedekt en ingeplant en nu sfeervolle recreatiegebieden zijn.
Vroeger bevatte het vuil veel organisch materiaal. Er werd geen afdichtende laag in de ondergrond aangebracht, en een minimale afdeklaag bovenop. De moderne stortplaatsen zijn veel chemischer van samenstelling en worden zorgvuldig aangelegd met een onder- en bovenafdichting gevolgd door een monitoring (controle) om vervuiling naar de omgeving te voorkomen.
Het bedrijf NV Afvalzorg Holding uit Haarlem ontwikkelt en beheert stortplaatsen. De afdeling Projecten creëert ‘veilige landschappen tegen maatschappelijk aanvaardbare kosten’. Het zijn specialisten op het gebied van hergebruik van stortplaatsen. Kennis van planologie, bodemsanering, afvalverwerking en toepassing van secundaire bouwstoffen worden gecombineerd. Het resultaat is dat oude stortplaatsen en vervuilde terreinen opnieuw worden ontwikkeld tot nieuwe, waardevolle gebieden zoals recreatiegebieden (park/golfbaan/skibaan), bedrijfsgebieden, woningbouwlocaties en zelfs landgoederen. Op de voormalige vuilstort Mastwijk bij Montfoort (Utrecht) wordt bijvoorbeeld een landgoed ontwikkeld met vier woningen.
Volgens Jan Sjaarda van Afvalzorg zouden vooral de oude stortplaatsen geschikt gemaakt kunnen worden voor de functie begraven. “Vanwege de grotendeels organische samenstelling vormen ze geen gevaar voor de omgeving. Het aanbrengen van een dikkere afdeklaag is geen enkel probleem en zo ontstaat er ruimte voor begraven in deze schone bovenlaag. Gezien de verspreiding en de grootte van dergelijke locaties is het zeker interessant om verder onderzoek te doen naar een dergelijke herbestemming.”
De provincie Noord-Brabant loopt voorop in de ontwikkeling van het hergebruik van stortplaatsen en propageert de ideeën bij andere provincies. De projectgroep ‘Hergebruik en Nazorg stortplaatsen’ ontwikkelt beleid voor stortplaatsen. In veel gevallen is de sanering zo kostbaar dat dit niet door de opbrengst van de grond gedekt kan worden. Bovendien blijkt uit onderzoek dat de risico’s ten aanzien van mens en milieu veelal gering zijn. Uitgangspunt is niet het opruimen, maar de locatieontwikkeling. Volgens projectlid Frank Tuerlings zijn in principe allerlei ontwikkelingen mogelijk. “Ruimte in Nederland wordt steeds schaarser en het blijkt dat er om de voormalige vuilstorten heen gepland wordt. Hergebruik van deze locatie betekent hergebruik van kostbare ruimte en zorg voor het milieu.” Vanaf augustus 2004 moet in de provincie Noord-Brabant elke initiatief tot hergebruik beschreven worden in een zogenaamd ‘Hergebruikplan’. Hierin moet worden aangegeven wat de risico’s en noodzakelijke maatregelen zijn en wat de nazorg is. Het plan moet worden goedgekeurd door de provincie zodat alle mogelijke milieurisico’s zijn afgedekt.
Hergebruik in de vorm van een begraafplaats is bij Tuerlings als idee wel bekend, maar in de praktijk in Nederland nog niet toegepast. Het lijkt hem wel tot de mogelijkheden behoren. “Zeker gezien de verhoogde ligging geeft dat mooie uitzichtpunten. Net als bij sommige andere functies, zoals wonen, geldt dat ook hier psycho-sociale aspecten een belangrijke rol spelen. Goede communicatie is een wezenlijk onderdeel van het project. Een open en eerlijke discussie kan een cultuuromslag in gang zetten.”
Maatschappelijk draagkracht
Willen projecten kans van slagen hebben, dan moet er maatschappelijke draagkracht zijn. Herinrichting in de vorm van parken, ski- en golfbanen is al geaccepteerd. Nu komt daar woningbouw bij. Als we de levenden al durven toevertrouwen aan een dergelijke locatie, waarom niet de doden? De mogelijkheden tot het creëren van hoogteverschillen geven een extra dimensie aan de begraafplaats. De laatste jaren is ook de discussie over en de toepassing van wand- en galerijgraven weer geïntensiveerd. Ook dergelijke grafvormen lenen zich voor inpassing in hoogteverschillen. Dus niet alleen qua ruimte en capaciteit, maar ook qua sfeerlandschap liggen er uitdagingen op dergelijke locaties die ik als landschapsarchitect maar al te graag zou aangaan.
Wellicht kan dit artikel de discussie aanzwengelen over nieuwe bestemming van begraafplaatsen in het algemeen en op een vuilstortplaats in het bijzonder. Technisch gezien is het mogelijk. Landschappelijk gezien is het interessant. Maatschappelijk gezien staan Nederlanders in het algemeen gezien snel open voor nieuwe ideeën. Qua ethiek zal het idee echter zorgvuldig uitgewerkt moeten worden om te voorkomen dat het lijkt alsof een dergelijke locatie gekozen wordt om ook ‘het menselijk afval’ efficiënt te kunnen ‘storten’. De nadruk op de landschappelijke kwaliteit (nieuwe en meer ruimte/capaciteit, hoogteverschillen, parksfeer et cetera), het meervoudig ruimtegebruik en de mogelijkheden van nieuwe vormen van begraven (inpassen in hoogteverschillen) vormen de aanleiding om dergelijke locaties te onderzoeken. Naast de opinie dat begraafplaatsen meer in het dagelijkse leven gelokaliseerd moeten worden heeft men in het algemeen toch nog steeds de voorkeur voor een sfeervolle, rustige begraafplaats met parkkwaliteiten waar ook ruimte is voor recreëren.
Aan de hand van een uitwerking kunnen de mogelijkheden worden gevisualiseerd. Het mooiste is uiteraard dit te doen in de vorm van een project in opdracht van een gemeente die op zoek is naar begraafplaatscapaciteit en in het bezit is van een oude stortplaats. In het projectteam zou naast landschapsarchitecten, vuilstortspecialisten en stedenbouwkundigen ook de LOB zitting kunnen hebben. Binnen het team kan het concept verder worden uitgewerkt en daarmee nieuwe ruimte en kwaliteit voor het begraven in Nederland worden ontwikkeld. Europees gezien loopt Nederland voorop qua vernieuwing in de uitvaart. Een dergelijk project zou die vooruitstrevende positie nog eens kunnen bevestigen.
De site van NV Afvalzorg Holding: www.afvalzorg.nl.
De begraafplaats of gemeente die geïnteresseerd is mee te praten over bovenstaande ideeën, kan contact opnemen met Ada Wille op tel. (071) 341 90 97 of mail [email protected]
Reactie LOB: de ethische vragen zijn cruciaal
Ada Wille schrijft het zelf al. Het moet niet lijken ‘alsof een dergelijke locatie gekozen wordt om ook “het menselijk afval” efficiënt te kunnen “storten”.’ Maar is die gedachte te vermijden? LOB-voorzitter Tom Sprenger denkt van niet. Sprenger: “Op zich schetst Ada Wille een plausibel beeld van de mogelijkheden die een afvalberg in ruimtelijke en landschappelijke zin kan bieden om als begraafplaats te worden benut. Rationeel gezien zijn haar ideeën helder en duidelijk: Nederland is vol en ieder plekje moet benut worden en dus zou een vuilnisbelt een tweede bestaan als begraafplaats kunnen krijgen. Dat past ook in de ideeën om het begraven meer deel te laten uit maken van de publieke ruimte. Maar, en dat is een hele grote maar, begraven is geen rationeel maar een emotioneel gebeuren. En een afvalberg heeft een stigma: afval. Er is misschien niemand die overledenen beschouwt als ‘afval’, maar door het begraven op de ‘belt’ ontstaat die associatie wel. Het zou mij dan ook niet verbazen, als velen er om emotionele redenen moeite mee hebben hun doden op een vuilnisbelt te begraven. Zeker zolang in het collectieve geheugen vastligt, dat de ‘begraafberg’ een afvalberg was. Ik ben dan ook bang, dat begraven ‘op de belt’ voor de gewone burger voorlopig een brug te ver is.”
LOB-consulent Pauline Harmsen heeft het gevoel dat Wille het echte probleem omzeilt door de nadruk te leggen op de landschappelijke kwaliteit van dergelijke begraafplaatsen. “Laten we het beestje bij de naam noemen. De kernvraag die Wille stelt is: als we de levenden al durven toevertrouwen aan een dergelijke locatie waarom dan niet de doden? Zou het antwoord daarop misschien niet kunnen zijn omdat ze dood zijn? Dat we bij leven boven op elkaar moeten wonen, in de herrie leven, dagelijks over het asfalt scheuren, grote hoeveelheden rommel produceren en vervolgens bovenop ons eigen afval willen golfen of skieën, dat is prima, daar schijnen we met zijn allen voor te kiezen, of dat overkomt ons noodgedwongen, maar misschien willen veel levenden onder ons dat hun doden nu juist besparen. ‘Rust nu maar uit, je hebt je strijd gestreden’ is niet voor niets de meest populaire overlijdenstekst. Voor onze doden is niets goed genoeg. We willen hen geven wat niet alleen zij, maar ook wij bij leven te vaak moeten missen: rust, ruimte, een plek van stilte en bezinning. Even geen associaties met de negatieve gevolgen en effecten van het moderne leven. En dit heeft niets te maken met een taboe op de dood of het willen uitbannen ervan uit het dagelijkse leven, het is misschien juist wel de wens om iets binnen te halen in het dagelijks leven wat we een beetje kwijt geraakt zijn.”
Is het dan voorstelbaar dat de LOB zitting neemt in een projectteam zoals Wille dat voorstelt, met landschapsarchitecten, vuilstortspecialisten en stedenbouwkundigen, en waarin de mogelijkheid tot begraven op voormalige vuilstortlocaties onderzocht wordt en eventueel verder uitgewerkt? Sprenger: “Ik denk het niet, maar het is nog niet besproken binnen het bestuur. Maar los daarvan, onze tijd, dat van het bestuur en van de consulent is beperkt, te beperkt denk ik om deel te nemen aan dergelijke projectgroepen.”