Nieuwe VNG model-beheersverordening

Op 3 februari 2010 heeft de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) een nieuwe model-beheersverordening begraafplaatsen aan haar leden – alle gemeenten – gezonden. Aanlei­ding voor het nieuwe model is de wijziging van de Wet op de lijkbezorging. Mr. Willem van der Putten bespreekt enkele opvallende wijzigingen van het model, of het ontbreken ervan. De VNG reageert.

Nieuwe VNG model-beheersverordening

© Mr. W.G.H.M. van der Putten

Op 3 februari 2010 heeft de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) een nieuwe model-beheersverordening begraafplaatsen aan haar leden – alle gemeenten – gezonden. Aanlei­ding voor het nieuwe model is de wijziging van de Wet op de lijkbezorging. Mr. Willem van der Putten bespreekt enkele opvallende wijzigingen van het model, of het ontbreken ervan. De VNG reageert.

In de zomer van 2003 verscheen in dit blad al een artikel over de modelbeheersverordening begraafplaatsen van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG). In juli 2003 verscheen een nieuw model, dat echter alleen was aangepast aan de dualisering van het gemeentelijke bestuur, die in 2002 was ingegaan. De VNG koos in 2003 nadrukkelijk niet voor een volledige herziening, omdat werd verwacht dat najaar 2003 een voorstel tot herziening van de Wet op de lijkbezorging bij de
Tweede Kamer zou worden ingediend. Zoals wij inmiddels weten werd dat wetsvoorstel pas in september 2006 ingediend en is het – met een aantal wijzigingen – op 1 januari 2010 in werking getreden.
De VNG heeft nu een aantal jaren kunnen denken over haar modelbeheersverordening begraafplaatsen. De vraag is of dat tot een beter model heeft geleid of niet. Op een aantal punten wel en op een aantal punten niet, is mijn oordeel.
Behalve een nieuw model voor de beheersverordening, zijn ook modellen voor uitvoeringsbesluiten, met een toelichting, aan de gemeenten gezonden. De model-beheersverordening is lang en het is in het bestek van een artikel niet mogelijk het hele model te bespreken. Dat zal ik doen in de nieuwe druk van mijn boekje Begraving, dat ook zal worden opgenomen in het Thematisch Handboek Lijkbezorging (uitg. SDU). Ik beperk mij dus tot enkele opvallende punten.

Gebruiker
In het model wordt voor algemene graven de figuur van de ‘gebruiker’ van een ruimte in een algemeen graf geïntroduceerd. Dat zie ik als een belangrijke verbetering. Het is ook goed om voor algemene graven een verantwoordelijk persoon te hebben. Het is echter merkwaardig dat het model geen
regeling kent voor het overschrijven van gebruiksrechten op een andere gebruiker en dat een gebruiker niet verantwoordelijk is voor het aanvragen van een vergunning voor het hebben van een grafbedekking. Ik zie op deze punten geen verschillen tussen rechthebbenden en gebruikers. In de definities van artikel 1 wordt met rechthebbende en gebruiker gelijkgesteld ‘degene die redelijkerwijze geacht kan worden in diens plaats te zijn getreden’. Dat kan niet. Waarschijnlijk heeft men dit afgekeken van het bepaalde artikel 18 Wlb, maar dat is voor heel andere, incidentele, situatie bedoeld. Het kan niet zo zijn dat een begraafplaatshouder zelf iemand aanwijst als opvolger van
een rechthebbende of gebruiker en deze dan belastingen kan opleggen, wat de consequentie zou zijn van deze definitie. Dat zal de belastingrechter nooit accepteren.

Grafrecht urnennis
Een belangrijke juridische fout is het verlenen van uitsluitende grafrechten op nissen in een urnenmuur of columbarium. Een grafrecht is per definitie een gebruiksrecht op een stuk grond, dat naar beneden in principe doorloopt tot het middelpunt van de aarde en naar boven tot in het oneindige. Als men in een urnenmuur voor diverse nissen boven elkaar uitsluitende grafrechten vestigt, lopen de rechten
door elkaar heen. Vergelijk de situatie met een flatgebouw met verschillende appartementen boven elkaar; daar krijgt een eigenaar die een appartement koopt ook geen rechten op het hele gebouw en de ondergrond. Men vestigt per appartement appartementsrechten. Iets dergelijks zou men ook moeten doen met een urnenmuur met nissen boven en langs elkaar. Men kent op een begraafplaats al het fenomeen van verschillende gebruiksrechten boven elkaar. Alleen niet boven de grond, maar
onder de grond: namelijk met algemene graven. Wat men met algemene graven ondergronds doet, juridisch gezien, dient met men urnnennissen boven de grond ook te doen. Men moet in de beheersverordening of het beheersreglement zetten dat de begraafplaatshouder de urnenmuur
in beheer heeft, maar gelegenheid geeft tot het doen bijzetten en bijgezet houden van asbussen. Dan is er juridisch geen probleem meer. Men kan de gebruiksrechten voor een nis ook optuigen met het recht om te bepalen welke asbus of asbussen een rechthebbende op die nis kan plaatsen en met recht op verlenging. Wanneer men uitsluitende rechten zou vestigen, kan een begraafplaatshouder nooit een
nis renoveren of verplaatsen zonder toestemming van alle rechthebbenden. Dat is voor het beheer buitengewoon onhandig. Omdat de afgelopen 20 jaar alleen nieuwe urnenmuren zijn geplaatst, kent men feitelijk het probleem van renovatie en verwijdering van zulke muren nog niet. Maar daar kan men
grote problemen mee krijgen, als men met uitsluitende rechten van doen heeft: zonder uitdrukkelijke toestemming van rechthebbenden kan en mag de begraafplaatshouder niets. Een en ander geldt uiteraard ook voor particuliere graven in wanden en mausolea, die boven elkaar zijn gesitueerd. Ook hier kan men niet zonder meer uitsluitende grafrechten vestigen.
Het VNG-model gaat er blijkens de toelichting van uit dat de rechthebbende op een particulier graf de eigenaar van de grafbedekking is. Maar dat hoeft lang niet altijd het geval te zijn, zoals ik in een artikel in het vorige nummer van De Begraafplaats heb aangegeven. De eigenaar kan ook iemand anders zijn. Ook bij algemene graven blijft de grafbedekking eigendom van de persoon die hem heeft gekocht. Of eigendom van de leverancier zolang een grafmonument niet betaald is. Het is een omissie dat de model-verordening hier geen bepalingen voor heeft.

Doorgeschoten
Ongewijzigd is dat na het verstrijken van de graftermijn zowel voor het afnemenvan de grafbedekking als voor het ruimen van de inhoud van een graf, telkens tenminste een jaar tevoren de voormalige
rechthebbende gewaarschuwd wordt. Ik vind het een doorgeschoten regeling. Als een rechthebbende al eerder heeft laten weten op verlenging van het grafrecht geen prijs te stellen, betekenen al die latere kennisgevingen weinig anders dan een forse administratieve belasting van de gemeente. Schrap artikel 23, lid 2, en artikel 24, lid 1. In de toelichting bij de modelverordening wordt de aanbeveling gedaan om deze waarschuwingen meteen te doen als verlenging van het grafrecht wordt aangeboden, maar dat strookt niet met de letter en geest van deze bepalingen: men dient het vermoedelijke tijdstip van ruiming te melden en dat zal nog niet bekend zijn als men een verlenging aanbiedt. Ruiming kan soms
vele jaren na het verstrijken van het grafrecht plaats vinden en dan kan men zich niet meer beroepen op een brief van vele jaren geleden, gelet op de in deze bepalingen genoemde termijn van een
jaar. Het probleem is echter eenvoudig te voorkomen: schrap artikel 23, lid 2, en artikel 24, lid 1.