Idyllisch plekje
© Pauline PriorDe beheerder van de rooms-katholieke begraafplaats Zijlpoort in Leiden, is niet helemaal ‘in zijn gewone doen’ als De Begraafplaats hem komt interviewen. Enkele dagen terug heeft de begraafplaats te maken gehad met vernielingen. Volgens Dirk Leendert van Duijn geen ‘ordinair vandalisme’, maar ‘het werk van een satanssekte.’ “Met zeventig begravingen per jaar redden we het wel financieel. Maar zulke geintjes als de vernielingen moet je niet te vaak hebben.”
In de nacht van zaterdag op zondag rond twee uur is het gebeurd,” vertelt Dirk Leendert van Duijn (53), vanaf 1987 beheerder van Zijlpoort. Het is de tweede keer dat de begraafplaats te maken heeft met vernielingen. De vorige keer waren er omgekeerde kruizen op de kapel geschilderd. Ditmaal zijn er kruizen afgebroken en ondersteboven gezet. Dat alleen de kruizen zijn aangetast, duidt volgens Van Duijn op een duistere reden. “De daders zijn aanhangers van een bepaalde sekte, vermoedelijk een satanssekte. Echte satanssekteleden zijn het niet, want die profileren zich in stilte. Waarschijnlijk gedaan door een groep die erbij wil horen. Flessen met alcoholhoudende dranken heb ik niet gevonden. Als je ziet hoe gericht ze gelopen hebben en hoe voorzichtig de twee houten kruizen eruit getrokken zijn – zonder de grafstenen er omheen te beschadigen – daaruit concludeer ik dat het geen gewoon baldadig gedrag is. Iemand plaatst dan niet het kruis voorzichtig ondersteboven in de hand van een beeld. Ze hebben het speciaal op onze begraafplaats gemunt vanwege de kruizen. De heiligenbeelden laten ze staan.”
“Het kruis is voor christenen door de eeuwen heen het belangrijkste symbool van het goede geweest,” legt hij uit. “Voor satanaanbidders is het kruis het teken van de grootste onmacht. Het herinnert hen aan de fout die Satan maakte toen hij Jezus liet kruisigen. Hij had niet door wat een positieve uitwerking het kruis op de mens zou gaan krijgen. Wij geloven dat Satan nog steeds actief is. Hij gebruikt nog steeds mensen om andere mensen pijn te doen. Daarom denk ik dat de vernielingen door satanaanbidders zijn aangericht. Zij zijn aanhangers van het kwaad, tegen het goede en daarom tegen het kruis.”
Over wie dit moet betalen is Van Duijn duidelijk: “De monumenten zijn eigendom van de familie; zij moeten dan ook voor de kosten van de reparaties opdraaien. De reparatiekosten van de oude kruizen neemt de begraafplaats echter op zich, want we vinden het belangrijk dat de identiteit van de begraafplaats behouden blijft.”
Ondanks de vernielingen is de schoonheid van deze oude begraafplaats nog duidelijk zichtbaar. De uit 1828 stammende begraafplaats is altijd katholiek geweest; dat zie je niet alleen aan de vele kruizen, maar ook aan de diverse beelden van heiligen op grafmonumenten. Met elfhonderd graven is dit een kleine begraafplaats, prachtig gelegen midden in de stad, vlak naast de Zijlpoort.
De begraafplaats is van 1967 tot 1987 gesloten geweest. Toen Van Duijn hier twaalf jaar geleden begon, trof hij dan ook een grote puinhoop aan. Het huis op de begraafplaats waar de familie Van Duijn in woont is een echt Hans en Grietje-huis met houten luiken. In de pastoorskamer staan nog oude processielantaarns. De kapel is opgeknapt en heeft weer de traditionele roomse lila rouwkleur. “Pastoor Vreeburg houdt elke maand een herdenkingsmis voor de nabestaanden,” vertelt Van Duijn. “Tijdens deze drukbezochte dienst leest de priester de namen voor van de die maand begraven personen. De kapel staat elke dag
open, zodat nabestaanden er een kaarsje kunnen branden, of even kunnen gaan zitten en bijkomen.”
Het is een idyllische plek en nog ‘goedkoop liggen’ ook. Een driepersoonsgraf kost voor dertig jaar slechts f2250,-. Dat de begraafplaats maar 65 begravingen per jaar heeft is eigenlijk een raadsel. Tenslotte worden ‘andere gezindten oogluikend toegestaan’ aldus Van Duijn. “Ik begraaf genoeg katholieken die nog nooit de kerk van binnen hebben gezien en ik klop echt niet op de kist om te vragen of ze wel gelovig zijn. Ik ben zelf ook niet katholiek, maar evangelisch. Ik geloof in God en sta daar helemaal achter. Dat was ook de reden waarom het bestuur me toch heeft aangesteld.”
“Met zeventig begravingen per jaar redden we het wel financieel. Maar zulke geintjes als dit soort vernielingen moet je niet te vaak hebben. Het schrikt toch mensen af en geeft negatieve reclame voor de begraafplaats. Ik was er niet zo voor om de gebeurtenis in de publiciteit te gooien, maar een politiewoordvoerder geeft het dan toch door aan de media. Op de nacht zelf heb ik niets gehoord. Er zijn nachten dat ik veel geluiden op de begraafplaats hoor, maar ik kan toch niet elke keer gaan kijken – zoveel verdien ik niet dat ik mezelf daarvoor op de kop wil laten slaan. Ik zou de politie kunnen bellen, maar als ik hen elke keer bel, dan komen ze ook niet zo snel meer.”
“Mijn dag begint om acht uur met het openzetten van de deur van de kapel. Ik doe een rondje over de begraafplaats en zet het hek open. Dan is het tijd voor kantoorwerk; om negen uur bellen de begrafenisondernemers voor afspraken. Vroeger had ik het een stuk zwaarder, maar sinds kort werkt mijn zoon als hovenier. Dat scheelt een hoop werk wat ten goede komt van het groen, want in het begin schoffelde ik de bollen omver en liet het onkruid staan. Het werk breidt zich ook uit. Het is niet alleen begraven, maar ook praten met de nabestaanden. Sociale contacten vreten tijd. Oudere mensen, die elke week op de begraafplaats komen, zeggen wel eens: ‘U bent de enige waar ik deze week mee gesproken heb’. Kun je nagaan hoe eenzaam ze zijn. De rouw zwakt af in de loop der jaren; vooral in het eerste jaar na het overlijden wil ik de mensen helpen met het verwerken van hun verlies.”
‘Als ik niet aan het opruimen of aan het schoffelen ben dan heb ik sinds twee maanden een computer en zit ik uit te zoeken welke graven verlopen zijn. We hebben een heel oude boekhouding en ik moest dan ook aan de automatisering geloven. Na heel veel oefening kan ik er nu pas een fatsoenlijk briefje uitkrijgen. Het is handig voor het aanschrijven van mensen in verband met verlopen graven, want ik heb veel adressen die niet meer kloppen. Vorig jaar had ik een graf opgeheven waarvan ik er niet meer achter kon komen waar de rechthebbenden woonden. Ik had in 1992 nog wel contact gehad met een van de zoons. Ik had hem toen gezegd ‘houd het in de gaten, over vijf jaar verloopt het grafrecht.’ Die zoon gaf me een grote mond en zei dat ze het zouden regelen. Zie ik later in mijn papieren dat het recht al twee jaar geleden verlopen is en ze niet hebben bijbetaald. Ik kan ze niet meer bereiken en ruim het graf op. Drie weken geleden komt die man hier kijken en nemen ze het me zeer kwalijk dat het graf is geruimd. Hun plek was alweer verkocht, maar ze willen daar graag liggen. Ondanks dat het niet mijn schuld is vind ik het toch rot.”
Begraafplaats Zijlpoort valt onder een stichting van de rooms-katholieke parochies van Leiden, met als eindverantwoordelijke het decanaat van Rotterdam. De begraafplaats is een rijksmonument, daarom moet voor elke verandering toestemming worden gevraagd. “De stichting moet zichzelf bedruipen. We hebben weinig geld, maar toch zijn we bezig met het aanleggen van een urnenmuur. Ik heb ook een bankje neergezet. Tussen de middag zitten mensen daar wel eens hun boterham op te eten. Toch is niet elke verandering een goede. Zo wilde de gemeente laatst verschillende bomen weghalen. Mijn zoon en ik hebben ons er hard voor gemaakt dat die bleven staan. Inmenging van de gemeente proberen we zo lang mogelijk te vermijden. Als de gemeente het voor het zeggen krijgt wordt de begraafplaats gebruikt als opslag, nou, dan wordt het een bende hier.”
“De begraafplaats ligt aan een gracht. Ganzen vinden het een ideale plek om te broeden. Aan de ene kant is dat lastig want ze komen met al hun grut de begraafplaats oprennen en eten zich rond aan alles wat maar groen is. Ze slopen veel, al het jong goed eten ze op. Ze zitten met honderden in die gracht en dit is de enige plek waar ze kunnen broeden. Aan de andere kant vind ik het prachtige dieren, dan roep ik ze ‘hé, zitten jullie daar weer, wegwezen jullie.’ En dan waggelen ze naar de uitgang, vergeten ze de helft van hun jonkies mee te nemen. Komen ze die ophalen, mooi toch.”