Felle kritiek op inspectie-richtlijn
De Hoofdinspectie voor de milieuhygiëne is bezig met een herziening van de in 1993 uitgebrachte Inspectie-richtlijn lijkbezorging. Een aantal van de voorstellen stuit op forse wettelijke en praktische bezwaren. Zelfs dreigt de sluiting van een aantal oudere kleine dorpsbegraafplaatsen. De LOB is fel tegenstander van een deel van de voorstellen.
De discussie spitst zich toe op vier onderwerpen: de afstand van een begraafplaats tot de omgeving, de noodzaak van een geohydrologische scheiding, de aanleg van zeer kleine begraafplaatsen en de gang van zaken rond ruimingen.
De inspectie vindt dat tussen een begraafplaats en terreinen met andere functies in principe een afstand moet worden aangehouden. De LOB ziet daar het nut niet van in, afgezien van planologische overwegingen. Vele honderden begraafplaatsen grenzen van oudsher direct aan kerken, tuinen en woonhuizen. Het oude criterium dat een begraafplaats niet binnen een afstand van vijftig meter van bebouwing mocht worden aangelegd, is in 1991 niet voor niets uit de wet geschrapt.
De noodzaak van een geohydrologische scheiding is ook niet duidelijk. Enkele jaren geleden zijn er diverse onderzoeken naar de waterkwaliteit op en rond begraafplaatsen gedaan, waarbij niets van bijzondere verontreinigingen of gevaren is gebleken.
De inspectie is een tegenstander van het begraven op eigen grond. Het aanleggen van graven op eigen grond is sinds 1991 verboden. Daar hoeft dan ook geen discussie aan te worden gewijd.
De inspectie verzet zich er ook tegen dat particulieren kleine bijzondere begraafplaatsen kunnen aanleggen. Ons inziens ten onrechte. De wetgever heer mogelijkheid gecreëerd en de besluitvorming daaromtrent overgelaten aan de gemeenteraad. Dit principe behoort de inspectie te respecteren. Zij mag niet uitmaken of men om persoonlijke of godsdienstige redenen een eigen begraafplaats wil aanleggen. Dat staat los van het feit dat ook kleine begraafplaatsen aan bepaalt de normen moeten voldoen.
De inspectie is bang voor precedenten. Dat argument wekt verwondering, omdat er al vele honderden zeer kleine begraafplaatsen en graven in eigen grond zijn. Exacte tellingen zijn nooit verricht, maar alleen al in de provincie Noord-Holland zijn tussen 1945 en 1975 zo’n zeshonderd vergunningen verleend voor de aanleg van graven en grafkelders op eigen grond. Zulke graven hebben nooit onoverkomelijke problemen op welk vlak dan ook veroorzaakt.
Een belangrijk verschil van mening betreft de ruiming van graven. De inspectie stelt in haar brief van 9 april dat ‘de LOB onvoldoende inzicht heeft in wat verstaan moet worden onder een zorgvuldig handelen in het kader van de Wet op de lijkbezorging en dat zij niet de intentie heeft om mee te werken aan en het zo nodig corrigeren van de huidige handelwijze op begraafplaatsen.’ Deze ernstige beschuldiging impliceert het onjuist uitvoeren van de wet, een laag ethisch besef en onwil om wantoestanden te verbeteren. Het bestuur heeft deze beschuldiging hoog opgenomen en zich daar met kracht tegen verzet. De LOB daagt de inspectie uit om met enkele voorbeelden inzake structureel onzorgvuldig handelen te komen.
De LOB wil primair problemen voorkomen, zoals door het wegnemen van factoren die lijkontbinding belemmeren. Zo heeft de LOB bijvoorbeeld eind vorig jaar bij de minister van Binnenlandse Zaken aangedrongen op een nader onderzoek naar lijkontbinding en uitvaartorganisaties verzocht het gebruik van lijkhoezen te beperken. Daar heeft de minister nog niet op gereageerd. Geen enkele in Nederland gebruikte lijkhoes voldoet aan de normen van het Lijkomhulselbesluit. Laat de inspectie daar eerst maar eens een oplossing voor zoeken, in plaats van begraafplaatsen van onkunde en onwil te beschuldigen.
De voorstellen van de inspectie strijden met de wet en negeren de rechten van nabestaanden. De consequenties van de voorstellen zijn op z’n minst ondoordacht te noemen.
De inspectie wil dat wanneer bij ruiming niet geheel geskeletteerde resten worden aangetroffen, deze resten individueel worden herbegraven. Zij betitelt het bergen van dergelijke resten in een verzamelgraf of soms dieper in hetzelfde graf als ‘onzorgvuldig’. Dit is evenwel een praktijk die duizenden jaren oud is en waar de wetgever of de samenleving nooit zijn afkeuring over heeft uitgesproken. Ook in de huidige inspectie-richtlijn is daar nooit kritiek op geuit. Waarom nu dan wel?
De inspectie stelt dat ‘natuurlijk (…) herbegraven ook op naam geregistreerd (moet) worden’. Het identificeerbaar herbegraven van een overledene mag volgens de wet niet geschieden dan met toestemming van de rechthebbende op een graf. Het herbegraven zonder toestemming is zelfs strafbaar.
De inspectie gaat er geheel aan voorbij dat het uitsluitend recht op een graf op veel begraafplaatsen impliceert dat de rechthebbende het graf kan laten schudden, ongeacht de conditie van de stoffelijke resten. Dit recht kunnen begraafplaatshouders niet schenden. Slechts bij wet kan dit recht worden ingeperkt.
De inspectie stelt voorts dat ‘duidelijkheid wordt gegeven naar de nabestaanden’. De LOB vreest dat het nabestaanden melding doen van onvolledige lijk vertering in eerste instantie verdriet, machteloosheid en boosheid zal oproepen. Ook al zou hiervoor een wettelijke basis worden gecreëerd. Als men om een verklaring vraagt, heeft het ook weinig zin om te wijzen op afsluitende kunststof kleding, een lijkhoes of te diep begraven als mogelijke oorzaak. Overigens is het herbegraven van onvolledig verteerde delen van lijken geen optimale oplossing. Het verdient de voorkeur, indien men de verdere ontbinding wil bevorderen, om deze resten in een grafkelder of knekelput te bergen. Dan kan zuurstof makkelijker toetreden.
De inspectie stelt ook voor om eventueel deels onverteerde resten van lijken te cremeren. Voor crematie van resten is echter de toestemming vereist van de nabestaanden. Bovendien heeft de regering – juist op dit punt – talloze malen aan de Tweede Kamer gezegd dat niet in strijd met de wet en de wens van nabestaanden gehandeld zal worden. Hoe kan de inspectie herhaalde en nadrukkelijke toezeggingen van de regering aan de Tweede Kamer negeren?
De problemen met onverteerde delen van lijken verschillen van begraafplaats tot begraafplaats. Een deel van de problemen is te wijten aan lijkhoezen en zinken kisten, een deel aan afsluitende kledingstukken van de overledene, een deel soms aan omstandigheden (een gekoeld lijk ’s winters begraven, waarbij ontbinding langzaam op gang komt), een deel soms aan hoge grondwaterstanden en een deel soms aan een slechte zuurstofdoorlatendheid van de bodem. De laatste negatieve omstandigheden doen zich vaker voor op oude dan op recent aangelegde begraafplaatsen.
Dit kan voor een aantal oude kleinere begraafplaatsen, zoals van oudsher in dorpen rond de kerk, tot gevolg hebben dat geen graven meer kunnen worden geruimd en hergebruikt omdat men de aangetroffen resten niet elders op de begraafplaats kan herbegraven. Het overbrengen van resten naar een andere begraafplaats strijdt met de wet en zou ook bij de bevolking op protesten stuiten. Deze begraafplaatsen zouden in onmiddellijke ruimtenood komen als voor elk nieuw graf feitelijk de ruimte van drie of vier graven zou moeten worden gebruikt. Het sluiten van veel dorpsbegraafplaatsen is maatschappelijk onaanvaardbaar. Daarnaast dreigt voor niet meer in gebruik zijnde begraafplaatsen altijd verwaarlozing en op termijn vernietiging van erfgoed.
Wanneer nieuwe normen worden vastgesteld, zouden de kosten van begraven explosief, op sommige begraafplaatsen zelfs met honderden procenten, moeten stijgen. Daarmee komt de gelijkwaardige keuze tussen begraven en cremeren in het gedrang. Het mag nooit zo zijn dat begraving alleen voor de zeer welgestelden in onze samenleving is weggelegd. Regering en parlement hebben dat herhaaldelijk betoogd.
De LOB vindt het onjuist een inspectie-richtlijn uit te brengen, vooruitlopend op de afronding van de lopende evaluatie van de Wet op de lijkbezorging. Meerdere organisaties hebben in hun inbreng op de evaluatie taken van de inspectie ter discussie gesteld. De LOB vindt dat het resultaat van deze discussie behoort te worden afgewacht en de richtlijn op zijn minst moet worden uitgesteld. De discussie zal nog pittig worden.