Picknickers zijn welkom
© Pauline PriorBegraafplaatsen komen er in alle soorten en maten. Leden van de LOB ook. In dit eerste nummer van De begraafplaats een portret van twee begraafplaatsen, tevens leden van de LOB.
Een kleine bijzondere uit Rotterdam en een grote gemeentelijke uit Groningen. Hoe kijken de beheerders tegen hun werk aan, welke problemen komen ze daarbij tegen en welke wensen hebben ze? De een wil graag een aparte koffiekamer, de ander hoopt dat het privatiseringsspook voorlopig aan zijn dienst voorbij gaat. Kees van Brakel uit Rotterdam: “Ging het dak van de kerk kapot, werd het betaald uit de pot van de begraafplaats. Dat was lastig. Het geld van de kerken en het geld van de begraafplaats staan nu los van elkaar.”
De gietijzeren kruizen bij de poort van de Hervormde Begraafplaats in het Rotterdamse Charlois laten duidelijk zien dat het om een christelijke begraafplaats gaat. Evenals de tekst op het hek: ‘Wie in mij gelooft zal leven ook al ware hij gestorven’. De begraafplaats verzorgt 160 begrafenissen per jaar, heeft een oppervlakte van zeven hectare en beschikt over een mooie kapel. Om de grote tuinachtige graven zijn hagen geplaatst waardoor een doolhofachtige sfeer ontstaat.
Bijzonder zijn de oude graven voor twaalf personen. Bij de verhuizing van de begraafplaats in 1924 van de Sluisdijk naar de Charloise Lagedijk zijn deze graven mee verhuisd. De graven zijn in deze vorm niet meer te koop; wel wordt er soms nog iemand bijgezet. Mocht een familie uitsterven dan blijven ze tot in lengte van dagen op hun plek liggen, verzekert Kees van Brakel, opzichter van de begraafplaats. ‘Praktijkman’ noemt hij zichzelf. Oude, in slechte staat verkerende stenen worden niet snel verwijderd. Helpt lijm niet dan worden ze neergelegd. Pas als het echt niet anders meer kan worden ze verwijderd.
De begraafplaats ligt in een landelijk gebied, maar van echte rust is geen sprake. Aan de achterkant raast het verkeer van de ringweg voorbij en dit jaar zullen er de eerste damwanden voor de Betuwelijn worden geslagen. Volgens Van Brakel is dit juist symbolisch voor de verbintenis tussen leven en dood. Het leven gaat steeds door. “Een nabestaande moet na een rouwtijd van twee à drie jaar toch ook zijn leven weer op de rails hebben.” Een gesprek met praktijkman Kees van Brakel (36).
Gastheer
“Dit is een Nederlands Hervormde begraafplaats, maar iedereen kan hier begraven worden. Als men zich maar aan onze richtlijnen houdt. De reglementen schrijven bijvoorbeeld voor dat je niet zonder kist begraven kan worden. Islamieten kunnen hier wel worden begraven maar we leggen ze niet naar ‘het zuiden’ toe, we houden geen rekening met hun wensen. Het christelijk beraad bepaalt wat wel en niet kan.”
“Aan de meeste uitvaarten gaat een kerkelijke dienst vooraf, die in onze kapel wordt geleid door dominees van de wijkgemeenten. Een kerkdienst van de streng gereformeerden duurt vaak langer dan twee uur. Ik plan deze begrafenissen dan ook het liefst in de middag, zodat ze kunnen uitlopen. Met katholieke uitvaarten hebben we geen probleem, de pastoor mag het graf wijden maar de begraafplaats zelf is niet gewijd.”
Gevraagd naar zijn ideeën over de toekomst, zegt Van Brakel: “Het ledenbestand neemt iets af, maar mensen van verschillende pluimage vinden het een leuk idee dat hun laatste plekje op een intiem dorpsbegraafplaatsje zal zijn. We zijn een dorpse begraafplaats in de gemeente Rotterdam en de vaste kern van de dertigduizend bewoners wil toch hier de laatste rustplaats hebben.”
“Ik ben nu meer dan vroeger gastheer, de begraafplaats gaat richting gedenkplaats. Misschien gaan we meer zelf doen. Ik begeleid nu al vaak bij het plaatsen van een urn in een graf. We worden meer een vraagbaak, misschien kunnen we een gedeelte van het werk van de uitvaartondernemers overnemen.”
“Ik ben zelf geen lid van de kerk. Ik geloof wel in God en dat er een hogere macht is, maar ik doe dat op mijn eigen manier. Het is ook wonderlijk dat ze mij in dienst hebben genomen. Ik heb het college van kerkvoogden (de eigenaar, P.P.) gezegd: ‘Als dat een punt is dan moeten jullie mij niet aannemen.’ Hun antwoord was: ‘We nemen je toch aan, omdat we weten dat je van je werk houdt.’ Voor de kerk is dat een stap geweest. Mooi eigenlijk. Daardoor heb ik respect voor alle gezindten; een begrafenis met een uitvaartbegeleider van het Humanistisch Verbond vind ik ook goed.”
“Ik ben begonnen als hovenier en werk hier vanaf mijn vijftiende jaar. De laatste vier jaar als opzichter. Het werk bestaat uit het begeleiden van stoeten. Ik ben voorloper en suppoost. Ik help bij het delven van de graven, het klaarleggen van de stellingen en bij de planning van begrafenissen. Ik regel de dagelijkse gang van zaken, op de financiële administratie na. En ik beantwoord vragen van nabestaanden. Ik probeer de mensen bij te staan in het rouwproces en wil dat ze weten dat ik er voor ze ben. Dat is voor mij heel close. Ze mogen komen met hun verdriet, dat vind ik mooie materie. Als ze het moeilijk hebben, zeg ik ‘kom binnen’, geef ze een bak koffie en dan babbelen we erover. Zij kunnen weer gesterkt naar huis en ik heb er een mooi gesprek aan overgehouden. Ik ben er nog steeds niet achter hoe een rouwproces goed wordt afgesloten. Het is voor iedereen verschillend, bij de een helpt een goed gesprek en bij een ander helpt niets doen.”
“Ik zou geen ander werk willen doen, eigenlijk niet eens op een andere begraafplaats. Hier ligt mijn leven. Als je op een begraafplaats werkt is het meer dan gewoon werken. Ik denk er thuis nog wel eens over na. Ik zou niet anders willen.”
Op de vraag welke veranderingen hij zou willen, antwoordt Van Brakel: “We zijn overgestapt van handmatig ruimen naar mechanisch graven en dat is een sprong vooruit. Sinds kort zijn we begonnen met het twee diep graven. Dan moet de put heel diep gegraven worden en werken we met bekisting. Dat vind ik een ramp. In zandgrond blijft de bekisting nog wel staan, maar in kleigrond is het lastig om de bekisting er weer uit te krijgen. Dan sta ik te sleuren en te trekken – slecht voor mijn rug. Dat bevalt me niet. De meeste graven zijn één diep. We dachten even dat we te weinig ruimte zouden hebben, dus zijn we boven op elkaar gaan begraven. Maar ik vind het niets.”
Van Brakel heeft ook enkele wensen. “Ik zou wel een aparte koffiekamer, een groot kantoor én een plek voor mezelf willen hebben. Maar ik ben erg blij met het bestuur. Ze steunen me altijd, alle verzoeken worden besproken en meestal zeggen ze ‘doe maar’.”
“Deze begraafplaats is financieel gezond, dus we hoeven nog niet echt commercieel te worden. Als je zorgt dat je goede reserves hebt en de begraafplaats van de rente kunt onderhouden, is er geen probleem. Het geld van de kerken en het geld van de begraafplaats staan nu los van elkaar. Tot aan 1974 was het een gezamenlijke pot. Ging het dak van de kerk kapot, werd het betaald uit de pot van de begraafplaats. Dat was wel lastig; zo bleef er niet veel geld over voor de begraafplaats. We liepen hier nog met een handkar en een kruiwagen met een lekke band. Het kerkelijk beraad besloot toen de inkomsten van de begraafplaats alleen voor de begraafplaats te gebruiken. Nu kan ik het verdiende geld voor nieuwe leuke dingen gebruiken. Zo heb ik laatst een fax gekocht. De kapel wordt goed bijgehouden en de vloer is geschilderd. Ook heb ik een nieuw grijs suppoostenpak gekregen. Dat ziet er heel netjes uit.”
“Van mij mag de begraafplaats een openbare functie krijgen. Ik zie nu al dat mensen komen voor de bloemen en de bomen. Of voor de vogels. We gaan dan ook hoe langer hoe meer bankjes neerzetten, dan kunnen ze hier picknicken. Als ze zich maar gedragen, dan vind ik alles prima.”